Leestijd voor kinderen: 8 min
Er was eens een koning, die drie zonen had. De twee oudsten waren knap en slim; maar de jongste zei niet veel en was een beetje onnoozel: hij werd Dommerik genoemd. Toen de koning nu oud werd en aan zijn einde ging denken, wist hij niet, wien van zijn zonen hij het rijk zou laten erven. Toen sprak hij tot hen: »Gaat alle drie er op uit, en die mij het mooiste tapijt mee terugbrengt, zal na mijn dood koning zijn.«
En opdat er geen oneenigheid tusschen hen mocht komen, nam hij ze mede tot voor het slot; daar blies hij drie veertjes in de lucht, en hij sprak: »zoo als die vliegen moet gij heentrekken.« Het eene veertje vloog naar het oosten, het andere naar het westen, en het derde recht vooruit; maar het vloog niet zoo ver als de anderen en het viel op den grond. Nu ging de eene broeder rechts, de andere ging links; en zij hebben Dommerik uitgelachen, die bij zijn derde veer op den grond moest blijven zitten.
Dommerik zette zich neêr en was treurig. Daar bemerkte hij op eens, naast het veêrtje, een deur in den grond. Die heeft hij geopend, en vond een trap, die hij afging. Toen kwam hij voor een andere deur; daar klopte hij aan; en van binnen werd toen geroepen:
»Jonkvrouw, teêr en kleen,
Hutselbeen,
Hutselbeen’s hondje,
Hutsel hier en hutsel daar
Ga eens zien, wie klopt daar.«
De deur ging open, en hij zag een groote dikke pad zitten en daar omheen een heelen kring van kleine padjes. De dikke pad vroeg hem wat hij wenschte. Hij antwoordde: »Ik zou graag het mooiste en fijnste tapijt hebben.« Toen riep de oude pad een jonkie en zeî:
»Jonkvrouw teêr en kleen,
Hutselbeen,
Hutselbeen’s hondje,
Hutsel hier en Hutsel daar,
Geef de groote doos maar.«
De jonge pad haalde de doos, en de dikke maakte de doos open, en ze gaf er Dommerik een tapijt uit, zoo fraai en fijn als er boven op de aarde geen kon geweven worden. Hij dankte en ging weêr weg.
De twee anderen hadden den jongsten voor zóó onnoozel gehouden, dat zij meenden, dat hij nooit tegen hen op zou kunnen. »Wat zullen wij de moeite doen lang te zoeken!« zeiden zij; en de eerste de beste herdersvrouw, die zij tegen kwamen namen zij haar grove doek af, en namen die meê naar den koning. Dommerik kwam ook met zijn prachtig tapijt, en toen de koning dat zag stond hij verbaasd en zeide: »het rijk is voor den jongsten.« Maar de twee anderen lieten den koning niet met rust; zij zeiden, het was niet mogelijk, dat Dommerik koning zou worden, en zij vroegen hem nog een voorwaarde te stellen.
Toen zeide de vader: »hij zal het rijk erven, die mij den fraaisten ring brengt.« Toen nam hij zijne drie zonen meê naar buiten, en blies drie veêren in de lucht, die zij achterna zouden gaan. De twee oudsten trokken weêr naar het oosten en westen, en Dommerik’s veêr vloog rechtuit, en viel weer naast de deur neêr, die in de aarde was. Hij ging toen weêr de trap af naar de dikke pad en vertelde haar, dat hij den mooisten ring moest hebben. Zij liet haar groote doos halen, en gaf hem daaruit een ring, zóó mooi als geen goudsmid op aarde er een maken kon. Maar de twee oudsten hadden Dommerik uitgelachen, dat hij een ring woû zoeken, en zij gaven zich niet de minste moeite; maar zij sloegen de spijkers uit den eersten den besten wielband, en brachten dien aan den koning. Toen die Dommerik’s mooien ring zag, zei hij: »Hem behoort het rijk.« Nu kwelden weêr de twee oudsten den koning zóó lang tot hij nog eén derde voorwaarde stelde, dat het rijk nu gegeven worde aan hem, die de schoonste vrouw thuis bracht. Hij blies weêr drie veêren in de lucht, en zij vlogen gelijk de vorigen.
Toen ging Dommerik ten derden male naar de dikke pad en zei: »ik moet de schoonste vrouw thuis brengen.« »Zoo,« zei de dikke pad, »de schoonste vrouw? je zult haar hebben.« En zij gaf hem een gele raap met zes muisjes bespannen. Maar Dommerik zei treurig: »wat moet ik daar nu meê doen?« »Zet er maar een van de kleine padjes in,« zei de dikke toen. Hij greep er op goed geluk een uit den kring, en zette die op de gele raap; maar nauwelijks had zij de raap aangeraakt of zij werd een wonderschoone jonkvrouw, de raap werd een koets, en de zes muisjes werden paarden. Toen stapten zij in de koets en hij kuste haar, en zij reden naar den koning. Zijn broeders kwamen ook; zij hadden Dommerik zóó zeer veracht, dat zij de eerste de beste boerin maar meê naar huis hadden genomen.
En de koning sprak: »voor den jongsten is het rijk na mijn dood.« Maar de twee oudsten maakten oproer, zij konden het niet goedkeuren, zeiden zij. En zij verlangden, dat de geen wiens vrouw door een ring, die midden in de zaal hing, zou kunnen springen, de voorkeur zou hebben. »Want,« dachten zij, »die boerinnen kunnen dat wel, die zijn sterk; maar dat fijne juffertje springt zich dood.« Eindelijk liet de koning zich overhalen. Eerst sprongen de twee boerenmeiden; zij kwamen er door; maar zij waren zóó plomp, dat zij vielen en armen en beenen braken. Toen sprong de schoone jonkvrouw, die Dommerik had meêgebracht, en zij sprong heel luchtig door den ring en won het rijk voor hem. En toen de koning stierf heeft hij de kroon mogen dragen, en heeft lang met wijsheid het rijk bestuurd.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje ‚De drie Veeren‘ van de Gebroeders Grimm draait om een koning die zijn opvolging wil regelen door zijn drie zonen op een zoektocht te sturen. Hij vraagt hen om het mooiste tapijt, de mooiste ring en de mooiste vrouw mee terug te brengen. Elke keer worden de drie veertjes door de koning geblazen om hun richting te bepalen, en het jongste kind, Dommerik, volgt zijn veertje dat telkens op dezelfde plek neerkomt. Daar ontdekt hij een magische deur die hem leidt naar een dikke pad die hem helpt met bijzondere geschenken. Dommerik brengt gedeelde inspanning en magische hulp samen om zijn oudere broers te overtreffen, ondanks hun spot en hun gemakzuchtige aanpak. Uiteindelijk bewijst de jongste zoon, ondanks zijn schijnbaar geringe capaciteiten, dat hij de meest geschikte opvolger is door oprechte hulp en wonderlijke bijstand van zijn nieuwe vrienden. Dit sprookje benadrukt thema’s van doorzettingsvermogen, wijsheid die komt uit onverwachte hoeken, en uiteindelijk gerechtigheid, als de bescheiden en goedhartige jongste zoon koning wordt.
„De drie Veeren“ is een intrigerend sprookje van de Gebroeders Grimm dat, zoals veel van hun verhalen, meerdere interpretaties kent.
De innerlijke kwaliteiten overtreffen het uiterlijk: Het sprookje benadrukt dat uiterlijke schijn vaak bedriegt en dat innerlijke kwaliteiten, zoals vriendelijkheid, volharding en eerlijkheid, uiteindelijk meer waard zijn. Terwijl de oudere broers knap en slim lijken, is het Dommerik die door zijn zuivere hart en doorzettingsvermogen uiteindelijk de meest begerenswaardige beloningen ontvangt.
Het belang van gelijke kansen: Het verhaal kan ook gezien worden als een pleidooi voor gelijke kansen. Hoewel de oudere broers Dommerik beschouwen als dom en denken dat hij geen kans maakt, krijgt hij toch de kans om zichzelf te bewijzen, en hij komt als winnaar uit de bus.
Traditionele sprookjesmotieven: Het verhaal maakt gebruik van bekende sprookjesmotieven zoals de ‚drie‘ (drie zonen, drie opdrachten), magische objecten (de veertjes, de ring), en de transformaties (de raap en de muisjes), wat de lezers een gevoel van herkenning en verwachting geeft.
Wedijver en broederschap: De dynamiek tussen de broers laat ook zien hoe wedijver binnen familierelaties kan uitpakken. Ondanks de spot en minachting die Dommerik van zijn broers ondervindt, blijft hij vastberaden en uiteindelijk overwint hij de competitie door zijn doorzettingsvermogen en behulpzaamheid.
De rol van geluk en bestemming: De rol van de veertjes die door de lucht worden geblazen kan worden geïnterpreteerd als een metafoor voor het lot of de bestemming. Hoewel de ogenschijnlijk willekeurige richting waarin de veertjes vallen, lijkt te suggereren dat geluk een rol speelt, toont de uitkomst dat de juiste keuzes en gedrag belangrijker zijn voor succes.
Het sprookje blijft een boeiend verhaal dat uitnodigt tot nadenken over de waarden die we belangrijk achten in ons eigen leven, en het daagt ons uit om verder te kijken dan wat op het eerste gezicht zichtbaar is.
Het sprookje „De drie Veeren“ van de Gebroeders Grimm biedt een interessante basis voor een linguïstische analyse. Hieronder bied ik enkele aspecten van de tekst die we kunnen onderzoeken:
–
Oudere Zinsstructuren: De tekst bevat oudere Nederlandse syntactische structuren, zoals „zei hij“ in plaats van „hij zei“. Dit geeft een archaïsch gevoel dat typerend is voor sprookjes.
Gebruik van complexe, ingebedde zinnen, bijvoorbeeld: „Toen sprong de schoone jonkvrouw, die Dommerik had meêgebracht, en zij sprong heel luchtig door den ring en won het rijk voor hem. “
–
Verouderde Spelling en Vorm: Woorden zoals „veêrtje“, „jonkvrouw“, „bouw“, en „hutsel“ tonen verouderde spellingsconventies die het verhaal een tijdloos karakter geven.
Diminutieven: Het gebruik van verkleinwoordjes zoals „veêrtje“ en „jonkie“ brengt een gevoel van ontzag en wonder, passend bij de sprookjeswereld.
Archaïsmen: Het gebruik van woorden zoals „onnenozel“, „plomp“, en „jonkvrouw“ illustreert een oudere woordenschat die de sprookjesachtige sfeer versterkt.
Herhaling en Ritme: De rijmpjes en herhalingen zoals „Hutselbeen, Hutsel hier en Hutsel daar“ creëren een muzikaal ritme en zorgen voor memorerende teksten, wat men vaak ziet in orale vertellingen.
Indirecte Taalhandelingen: De koning stelt voorwaarden zonder direct te zeggen dat hij twijfelt over wie de waardigste zoon is, wat subtiele sociale en familiale dynamieken uitdrukt.
Dialogen: De dialogen worden vaak ingezet om karaktereigenschappen te benadrukken, zoals de dommigheid maar ook de doorzettingskracht van Dommerik.
Symboliek: De veertjes en hun richtingen symboliseren de lotbestemming en keuzes, waarbij de veer die rechtuit valt, de bijzondere weg en uiteindelijk succes van Dommerik suggereert.
Metaforen en Beeldspraak: Elementen zoals de gele raap en de muisjes die in paarden veranderen, zijn typische sprookjesachtige elementen die verandering en de onverwachtheid van het leven reflecteren.
Familie en Erfenis: Het verhaal draait om thema’s van rechtvaardigheid, waardigheid, en de onvoorspelbaarheid van karakter en prestatie ongeacht sociale rollen.
Trouw en Verraad: De broers die hun jongere broer kleineren en niet serieus nemen, wat resulteert in hun eigen nadeel.
Dit complex gebruik van taal en de structuur in „De drie Veeren“ illustreert hoe sprookjes niet alleen verhalen van moraal en entertainment zijn, maar ook rijk zijn aan taalgebruik dat studenten en taalliefhebbers veel kan bieden voor analyse.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 20.8 |
Flesch-Reading-Ease Index | 86.6 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 3.3 |
Gunning Fog Index | 5.2 |
Coleman–Liau Index | 9.3 |
SMOG Index | 7 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 2.9 |
Aantal karakters | 1.218 |
Aantal letters | 932 |
Aantal zinnen | 26 |
Aantal woorden | 218 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 8,38 |
Woorden met meer dan 6 letters | 27 |
Percentage lange woorden | 12.4% |
Totaal lettergrepen | 288 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,32 |
Woorden met drie lettergrepen | 11 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 5% |