Childstories.org
  • 1
  • Alle sprookjes
    van Grimm
  • 2
  • Gesorteerd op
    leestijd
  • 3
  • Perfect voor
    het voorlezen
Een Geschiedenis
Grimm Märchen

Een Geschiedenis - Sprookje van Hans Christian Andersen

Leestijd voor kinderen: 13 min

In den tuin bloeiden al de appelboomen; zij hadden zich gehaast, bloesems te krijgen, voordat hun bladeren ontsproten; en in den tuin gingen al de eendjes wandelen, en ook de kat; zij bakerde zich in de zon en likte den zonneschijn van haar eigen poot af. En als men een blik op de velden sloeg, wat stond daar het koren heerlijk te prijken, en wat was alles onbeschrijfelijk prachtig, en wat was er een getjilp en een gekwinkeleer van al de kleine vogeltjes, alsof het een groot feest was, en dat was het ook, want het was Zondag.

De klokken luidden en al de menschen gingen in hun beste kleeren naar de kerk en zagen er vergenoegd uit; ja, aan alles was iets vroolijks; het was een dag, zoo warm en gezegend, dat men wel zeggen kon: De goede God is toch onbeschrijfelijk goed voor ons menschen! Maar binnen in de kerk stond de dominee op den preekstoel en sprak heel luid en toornig; hij zei, dat de menschen allemaal goddeloos waren, God zou ze daarom straffen, en als ze stierven, dan zouden de boozen allemaal in de hel komen, om eeuwig te branden.

Hij wees er met nadruk op, «dat hun worm niet zou sterven en hun vuur niet uitgebluscht worden, dat zij nimmer rust zouden vinden!» Dat was vreeselijk om aan te hooren, en hij zei dit op zulk een toon van overtuiging; hij beschreef hun de hel als een verpeste plaats, waarheen al het ontuig uit de geheele wereld samenvloeit, daar was geen andere lucht, dan de heete brandende zwavelvlam, daar was geen grond, zij — de boozen — zonken en zonken al dieper en dieper bij een eeuwig stilzwijgen!

Het was reeds vreeselijk daarvan te hooren; want de dominee sprak het uit het volle hart, en al de menschen in de kerk waren daarover ontzet. Buiten intusschen zongen al de vogeltjes zoo vroolijk, en de zon scheen zoo warm, het was alsof ieder bloempje zei: «God! Gij zijt zoo onbeschrijfelijk goed voor ons allen!» Ja, buiten was het volstrekt niet, zooals de dominee preekte. Dien zelfden avond bij het naar bed gaan keek de dominee zijn vrouw aan en zag, dat zij peinzend en in gedachten verdiept zat.

«Wat scheelt er aan?» vroeg hij haar. «Ja, wat mij scheelt?» zeide zij. «Dit scheelt mij, dat ik mijn gedachten niet goed weet te verzamelen, dat ik datgene, wat je vandaag in de kerk gesproken hebt, niet goed kan begrijpen, «dat er zoovele goddelooze menschen zijn en dat zij eeuwig zullen branden!» Eeuwig! Ach, wat is dat lang!

Ik ben maar een mensch, een zondares voor God, maar ik zou het niet over mijn hart kunnen krijgen, zelfs den snoodsten zondaar eeuwig te laten branden, en hoe zou God dit dan kunnen, die zoo oneindig goed is, en die immers weet, hoe het booze van buiten en van binnen komt? Neen ik kan het mij zoo niet voorstellen, ofschoon gij het zegt!» Het was herfst, de boomen lieten hun bladeren vallen, de ernstige, strenge dominee zat aan de legerstede van een stervende; een vrome, geloovige vrouw sloot de oogen: het was de echtgenoote van den dominee.

«Als er iemand rust in het graf en genade voor zijn God vindt, dan zal zij het wel zijn!» zei de dominee; hij vouwde haar handen en las een psalm voor de overledene. Men droeg haar ten grave; twee groote tranen biggelden er langs de wangen van den strengen man, en in de pastorie was het stil en ledig: de zon des huizes was uitgebluscht, zij was huiswaarts gegaan.

Het was nu nacht, een kille wind blies over het hoofd van den dominee; hij sloeg de oogen op, en het was hem, alsof de maan in zijn kamer scheen, maar deze scheen niet. Een gestalte was het, die voor zijn bed stond, hij zag den geest van zijn overleden vrouw; zij keek hem zoo innig bedroefd aan; het was, alsof zij iets tegen hem wilde zeggen.

De dominee richtte zich terstond in zijn bed op en strekte de armen naar haar uit. «Zoo is dan ook aan u de eeuwige rust niet vergund! Ge lijdt, gij, de beste, de vroomste!» De doode knikte bevestigend met het hoofd en legde de hand op de borst. «En ben ik bij machte om u de rust in het graf te schenken?»

«Ja!» luidde het antwoord. «En op welke wijze?»

«Geef mij een haar, maar een enkel haar van het hoofd van den zondaar, wiens vuur nimmer zal uitgebluscht worden; van dien zondaar, dien God tot eeuwige pijn in de hel zal werpen.»

«Ja, zoo gemakkelijk moet gij verlost kunnen worden, gij reine en vrome!» zeide hij. «Volg mij dan!» zei de doode. «Het is ons vergund. Aan mijn zijde zweeft ge, waarheen uw gedachten maar willen: voor de menschen onzichtbaar, dringen wij hun geheimste vertrekken binnen,—maar met vaste hand moet ge hem opsporen, die tot eeuwige kwelling uitverkoren is, en voor het hanengekraai moet hij gevonden zijn!»

Snel, als door de gevleugelde gedachten gedragen, bevonden zij zich in de groote stad, en van de muren der huizen straalden hun in vlammend schrift de namen der doodzonden tegen: hoogmoed, gierigheid, dronkenschap, wellust, in één woord de geheele zevenkleurige boog der zonde.

«Ja, daarbinnen, zooals ik wel dacht, zooals ik wel wist,» zei de dominee, «daarbinnen wonen zij, die voor het eeuwige vuur bestemd zijn!»—En zij stonden voor het prachtig verlichte portaal, de breede trappen prijkten met tapijten en bloemen, en door de feestelijk versierde zalen ruischte de dansmuziek. De portier, in zijde en fluweel gekleed, stond met zijn grooten, met zilver beslagen stok aan den ingang.

«Ons bal kan zich met dat van den koning meten!» zei hij en wendde zich verachtelijk tot de gapende menigte, die op de straat stond; wat hij dacht, bleek genoegzaam uit zijn gedragingen en bewegingen. «Schooiers, die daar alles staat aan te gapen, bij mij vergeleken ben je allemaal kanalje!»

«Hoogmoed!» zei de doode, «ziet ge hem?»

«Dien daar?» antwoordde de dominee. «Het is immers maar een arme gek, een dwaas, en niet voor de kwellingen van het eeuwige vuur bestemd.»

«Maar een dwaas!» klonk het door het geheele huis van den hoogmoed; dat waren zij daar allen.

Zij zweefden tot binnen de vier kale muren van den gierigaard. Mager als een geraamte, van koude sidderend, hongerig klampt de grijsaard zich met al zijn gedachten aan zijn geld vast; zij zagen hem koortsachtig van zijn ellendige legerstede opspringen en een lossen steen uit den muur nemen, daar lagen gouden munten in een oude kous; zij zagen hem zijn gescheurden rok, waarin de goudstukken genaaid waren, angstig betasten, en zijn vochtige vingers sidderden! «Die is ziek! Dat is waanzinnigheid, een droevige waanzinnigheid, door angst en booze droomen omgeven!»

Zij verwijderden zich snel en kwamen voor de kribben der misdadigers; in lange rijen sliepen de ongelukkigen naast elkander. Als een wild dier sprong er een uit zijn slaap op en stiet een afschuwelijken gil uit, hij gaf zijn kameraad met den elleboog een duchtigen stoot in de ribben, en deze keerde zich slaperig om, zeggende: «Houd je mond, onmensch, en slaap! Dat is hier iederen nacht!…»

«Iederen nacht!» herhaalde de ander. «Ja, iederen nacht komt hij en kwelt mij! In mijn drift heb ik dit en dat gedaan, met een boos hart ben ik geboren, dit heeft mij ten tweeden male hier gebracht; maar als ik kwaad gedaan heb, dan onderga ik daarvoor immers mijn straf. Er is echter één ding, dat ik niet bekend heb. Toen ik de laatste maal hier uitkwam en het huis van mijn vroegeren heer voorbijging, toen kookte het in mij, omdat mij een en ander in de gedachten kwam, en ik streek een lucifer zoo wat tegen den muur af; alles verbrandde, de hitte kwam daarover, zooals zij menigmaal over mij komt.

Ik hielp zelf redden, vee en meubelen. Niets levends verbrandde er dan een troep duiven, die in het vuur vlogen, en de kettinghond, waaraan ik niet gedacht had. Men hoorde hem te midden van den brand huilen, en… dit huilen hoor ik nog altijd, als ik wil slapen, en als ik in slaap gevallen ben, dan komt de hond groot en ruw, en legt zich op mij neer, en huilt, en drukt mij, en kwelt mij! Hoor dan toch, wat ik je vertel!

Snorken kan je; den heelen nacht snork je, maar ik nog geen kwartier!» En het bloed kwam den verhitten gevangene in de oogen, hij wierp zich op zijn kameraad en sloeg hem met zijn gebalde vuist in het gezicht. «De booze Matz is weer eens dol geworden!» heette het nu in de rondte, en de andere misdadigers grepen hem, worstelden met hem, drukten hem krom, zoodat zijn hoofd tusschen zijne knieën zat, en daar bonden zij dit vast, zoodat het bloed Matz bijna uit de oogen en uit alle poriën kwam.

«Gij doodt hem, den ongelukkige!» riep de dominee uit, en terwijl hij zijn hand beschermend over dengene uitstrekte, die reeds te zwaar boette, veranderde het tooneel. Zij vlogen door rijke zalen en arme kamertjes; wellust en nijd, alle doodzonden liepen hun voorbij; een engel van het strafgericht las hun schuld, hun verdediging; deze was wel is waar niet schitterend, maar zij werd voor God gebracht, voor dien God, die in het harte leest en alles weet en kent, het booze, dat van binnen en van buiten komt, dien God, die de genade en de liefde zelf is.

De hand van den dominee beefde, hij waagde het niet, haar uit te strekken, hij had den moed niet, een enkel haar uit het hoofd van den zondaar te trekken. En de tranen vloeiden hem uit de oogen als een stroom der genade en der liefde, welks verkoelende wateren het eeuwige vuur der hel uitbluschten. Daar kraaide de haan. «Barmhartige God! Geef Gij haar den vrede, dien ik haar niet heb kunnen verschaffen!»

«Dien heb ik nu!» zei de doode. «Het was een hard woord, uw wanhoop aan de menschheid, uw somber geloof aan God en Zijn schepping, dat mij naar u toe dreef! Leer de menschen kennen! Zelfs in de boozen leeft een deel van God, dat de vlam der hel uitbluscht en overwint!» De dominee voelde een kus op zijn lippen, er verspreidde zich een schemering om hem heen; de heldere zon van God scheen in de kamer, waar zijn vrouw, levend, vriendelijk en vol liefde, hem uit een droom wakker maakte, die hem door God gezonden was!

LanguagesLearn languages. Double-tap on a word.Learn languages in context with Childstories.org and Deepl.com.

Achtergronden

Interpretaties

Tekstanalyse

Het verhaal dat je hebt gedeeld, lijkt een diepgaande reflectie op thema’s als goed en kwaad, vergeving, en de menselijke natuur. Hans Christian Andersen gebruikt een krachtige metafoor van een droom of visioen om de dominee te confronteren met zijn strenge en misschien zelfs wrede opvattingen over straf en verdoemenis.

In het verhaal lijkt de dominee oprecht te geloven in een rechtvaardige en straffende God, maar wordt uitgedaagd door de geest van zijn overleden vrouw om na te denken over de ware aard van vergiffenis en genade. De reis die hij maakt, waarin hij zoekt naar een volmaakt slechte zondaar om de ziel van zijn vrouw te bevrijden, laat hem uiteindelijk realiseren dat complete slechtheid zoals hij die zich voorstelde niet bestaat. Er is in elk mens, hoe verdorven ook, nog iets goeds, een vonk van goddelijke genade die het potentieel heeft om het kwaad te overwinnen.

Dit inzicht brengt een grote verandering teweeg in de dominee. Hij leert dat liefde en barmhartigheid uiteindelijk sterker zijn dan de gerechtelijke straffen die hij preekte. De droom dient als een goddelijke openbaring en nodigt uit tot een meer liefdevolle en vergevende benadering ten opzichte van de medemens. Het verhaal belicht de spanning tussen dogmatische religieuze opvattingen en de meer vergevingsgezinde en liefdevolle kanten van spiritualiteit, en nodigt lezers uit om na te denken over hun eigen overtuigingen en de manier waarop zij hun medemensen benaderen.

„Verschillende interpretaties van het sprookje“ is een diepgaand verhaal van Hans Christian Andersen dat zich richt op de complexiteit van goedheid, vergeving en de dualiteit van menselijke natuur. Het verhaal speelt zich af in een omgeving die zowel schoonheid als verderf toont, terwijl het contrast tussen de vreugdevolle natuur en de sombere preken van de dominee centraal staat.

De dominee in het verhaal is aanvankelijk vastgeroest in zijn geloof aan een straffende God die zondaren tot eeuwige kwellingen veroordeelt. Echter, wanneer hij geconfronteerd wordt met het verdriet en de twijfels van zijn vrouw, begint hij te worstelen met het morele dilemma van eeuwige verdoemenis. Het verhaal neemt een bovennatuurlijke wending wanneer de geest van zijn overleden vrouw hem meeneemt op een reis door de zondige wereld, in een zoektocht naar degene wiens zonde zo groot is dat vergeving onmogelijk is.

Door ontmoetingen met figuren van hoogmoed, gierigheid en misdaad, en het getuigen van hun lijden, wordt de dominee geconfronteerd met de menselijke zwakheden en het lijden dat daarmee gepaard gaat. Hij begin te begrijpen dat het kwaad vaak voortkomt uit pijn, wanhoop, en omstandigheden, en niet enkel uit inherente slechtheid. Dit inzicht wordt verder belicht door de aanwezigheid van een engel die de verdediging van de zondaren presenteert aan God, een symbool voor goddelijke genade en begrip.

Het verhaal eindigt met de dominee die ontwaakt uit zijn droom, bewogen door een vernieuwd geloof in genade en de verlossende kracht van liefde en barmhartigheid. Andersen legt daarmee de nadruk op de noodzaak van compassie en vergeving, zelfs in het aangezicht van zonde, en suggereert dat zelfs in de diepste duisternis een sprankje goddelijk licht schuilt dat verlossing kan brengen.

Dit verhaal weerspiegelt op een kritische manier de starre, dogmatische overtuigingen van sommige religieuze instellingen, en moedigt een meer genuanceerd begrip aan van menselijke gebreken en de rol van goddelijke genade. Het nodigt de lezer uit om de wereld, en de mensen daarin, met een mildere blik te bekijken.

Dit sprookje van Hans Christian Andersen, getiteld ‚Een Geschiedenis‘, biedt een rijke tekst voor een linguïstische analyse, met name vanwege de combinatie van religieuze thema’s en het gebruik van taal om emotionele en morele boodschappen over te brengen.

Lexicale en Semantische Analyse: Anderson maakt gebruik van rijke, beschrijvende taal om zowel de fysieke omgeving als de innerlijke gemoedstoestand van de personages te schilderen. Woorden zoals „onbeschrijfelijk prachtig“, „vreeselijk“, en „onmensch“ zijn geladen met emotie en geven een directe indruk van de sfeer en de morele boodschappen. Termen als „hoogmoed“, „gierigheid“, „drift“ en andere doodzonden zijn semantisch geladen en dragen bij aan de morele discussie over goed en kwaad.

Pragmatische Analyse: Het sprookje speelt zich af tegen de achtergrond van een discussie over religie en moraliteit. De preek van de dominee en de daaropvolgende discussie met zijn vrouw bieden inzicht in de veranderende percepties van goddelijkheid en vergeving. Door het gebruik van dialoog worden verschillende standpunten overgebracht, wat de lezer uitnodigt om na te denken over zijn eigen opvattingen over zonde en verlossing.

Syntactische en Grammatische Analyse: Andersen maakt gebruik van complexe zinnen en een formele toon die typerend is voor zijn tijd. Deze structuren dragen bij aan de plechtige en serieuze toon van het verhaal. Bijvoorbeeld, lange beschrijvingen en opsommingen versterken het gevoel van overvloed en pracht in de natuur, evenals de ernst van de religieuze overpeinzingen. De dialoog is cruciaal voor de voortgang van het narratief en wordt vaak ingezet om personages en hun psyche te onthullen.

Narratieve Structuur en Stijlfiguren: Het sprookje maakt gebruik van symbolen en allegorieën om een dieper inzicht te geven in de menselijke natuur en goddelijke genade. De geest van de overleden vrouw fungeert als een symbool voor geweten en moraliteit. Stijlfiguren zoals herhaling („ieder bloempje zei“, „ieder nacht“) en personificatie („de zon des huizes was uitgebluscht“) versterken de thematiek en helpen om de emotionele resonantie van het verhaal te vergroten.

Thematische Analyse: Het thema van verlossing versus verdoemenis wordt door het hele verhaal heen verkend. De vraag of een goede God eeuwige straf zou toestaan, is een centraal thema dat wordt onderzocht door middel van de droomachtige reis van de dominee. De interactie tussen uiterlijke pracht (zoals de bloeiende tuin) en innerlijke worsteling (zoals de preek van de dominee) benadrukt het spanningsveld tussen schijn en werkelijkheid, evenals de aard van menselijke zonde versus goddelijke genade.

In Andersons ‚Een Geschiedenis‘ wordt de taal zorgvuldig gebruikt om diepgaande morele vragen te stellen, en wordt de lezer uitgenodigd om niet alleen over de tekst zelf na te denken, maar ook over zijn eigen opvattingen over theologische kwesties.


Informatie voor wetenschappelijke analyse

Kengeta
Waarde
VertalingenDE, EN, DA, ES
Leesbaarheidsindex door Björnsson45.3
Flesch-Reading-Ease Index56.6
Flesch–Kincaid Grade-Level11.9
Gunning Fog Index15.2
Coleman–Liau Index10.7
SMOG Index12
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex12
Aantal karakters6.183
Aantal letters4.833
Aantal zinnen41
Aantal woorden1.073
Gemiddeld aantal woorden per zin26,17
Woorden met meer dan 6 letters205
Percentage lange woorden19.1%
Totaal lettergrepen1.568
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord1,46
Woorden met drie lettergrepen127
Percentage woorden met drie lettergrepen11.8%
Vragen, opmerkingen of ervaringsverslagen?

Privacyverklaring.

De beste Sprookjes

Copyright © 2025 -   Over ons | Privacyverklaring |Alle rechten voorbehouden Aangedreven door childstories.org

Keine Internetverbindung


Sie sind nicht mit dem Internet verbunden. Bitte überprüfen Sie Ihre Netzwerkverbindung.


Versuchen Sie Folgendes:


  • 1. Prüfen Sie Ihr Netzwerkkabel, ihren Router oder Ihr Smartphone

  • 2. Aktivieren Sie ihre Mobile Daten -oder WLAN-Verbindung erneut

  • 3. Prüfen Sie das Signal an Ihrem Standort

  • 4. Führen Sie eine Netzwerkdiagnose durch