Childstories.org
  • 1
  • Alle sprookjes
    van Grimm
  • 2
  • Gesorteerd op
    leestijd
  • 3
  • Perfect voor
    het voorlezen
De Ooievaars
Grimm Märchen

De Ooievaars - Sprookje van Hans Christian Andersen

Leestijd voor kinderen: 13 min

Op het laatste huis in een klein dorpje was een ooievaarsnest. Het wijfje van een ooievaar zat daarin bij haar vier jongen, die er hun kopjes met de spitse zwarte bekjes uitstaken; want deze waren nog niet rood geworden. Een klein eindje daar vandaan stond op de vorst van het dak, stram en stijf, het mannetje; hij had zijn eenen poot in de hoogte getrokken, om toch iets te doen te hebben, terwijl hij op schildwacht stond.

Men zou gezegd hebben, dat hij van hout gemaakt was, zoo stil stond hij. «Het zal zeker wel heel deftig staan, dat mijn vrouw een schildwacht bij het nest heeft!» dacht hij. «Ze kunnen immers niet weten, dat ik haar man ben. Ze denken zeker, dat zij mij bevel gegeven heeft om hier te staan!» En hij ging voort met op één poot te staan.

Beneden op straat speelde een troep kinderen; en toen zij de ooievaars zagen, zong een der moedigste knapen, en later allen tegelijk, het oude liedje van de ooievaars. Maar zij zongen het slechts zoo, als hij het zich kon herinneren:

«Ooievaar! waar vlieg je heen!
Sta niet steeds op je eene been!
Kijk, je vrouw zit in het nest,
Waar zij op haar jongen past.
Het eene wordt gehangen,
Het andere wordt verschroeid,
Het derde doodgestoken,
Het vierde aan ’t braadspit gloeit.»

«Hoor eens, wat die knapen daar zingen!» zeiden de jongen; «zij zingen, dat wij opgehangen en verbrand moeten worden!»

«Daar moet je je maar niet aan storen!» zei de moeder der ooievaars. «Luistert er maar niet naar, dan hindert het je niet!»

Maar de jongens gingen met zingen voort, en zij sliepten den ooievaar met hun vingers uit; doch één knaap, die Piet heette, zei dat het zonde was, die beesten zoo in het ootje te nemen, en hij wilde dan ook volstrekt niet meedoen. De moeder der ooievaars troostte hen door te zeggen: «Bekreunt je er maar niet om! Ziet maar eens, hoe bedaard je vader daar staat, en dat nog wel op één poot!»

«We zijn doodsbenauwd!» zeiden de jongen en trokken hun kopjes in het nest terug.

Den volgenden dag, toen de kinderen weer aan het spelen waren en de ooievaars zagen, zongen zij hun lied:

«Het eene wordt gehangen,
Het andre wordt verschroeid.»

«Zullen we dan toch opgehangen en verschroeid worden?» vroegen de jonge ooievaars.

«Wel zeker niet!» zei hun moeder. «Je moet leeren vliegen. Ik zal het je wel leeren! Dan gaan wij naar het land toe en leggen een bezoek bij de kikvorschen af; die buigen zich voor ons in het water en zingen: «Krok, krok, rekkekekkek!» En dan eten wij ze op. Dat zal een pret zijn!»

«En wat dan?» vroegen de jongen.

«Dan verzamelen zich al de ooievaars, die er in dit heele land zijn, en dan beginnen de herfstmanoeuvres; dan moet men goed kunnen vliegen; dat is van het uiterste belang. Want wie dan niet vliegen kan, wordt door den generaal met den snavel doodgestoken; past daarom goed op, dat je wat leert, als het exerceeren begint.»

«Dan worden we toch doodgestoken, zooals de jongens zeiden. En hoor eens! Daar zingen ze het weer!»

«Luistert naar mij en niet naar hen,» zei de moeder der ooievaars. «Na de groote manoeuvres vliegen wij naar de warme landen, ver hier vandaan, over bergen en bosschen. Naar Egypte vliegen wij toe, waar men driehoekige steenen huizen heeft, die in een punt uitloopen en tot boven de wolken reiken; zij worden piramiden genoemd en zijn ouder, dan een ooievaar zich wel kan voorstellen. Daar is een rivier, die buiten haar oevers treedt; dan wordt het geheele land tot slijk. Men loopt in het slijk en eet kikvorschen.»

«Zoo?» zeiden al de jongen.

«Ja, daar is het heerlijk! Men doet den heelen dag niets anders dan eten; en terwijl we het daar zoo goed hebben, is er in dit land geen enkel groen blad aan de boomen; dan is het hier zoo koud, dat de wolken stuk vriezen en in kleine, witte lapjes naar beneden vallen!» Het was de sneeuw, die zij bedoelde: maar zij wist het niet anders te verklaren.

«Vriezen die ondeugende jongens dan ook stuk?» vroegen de jonge ooievaars.

«Neen, stuk vriezen ze niet; maar ze zijn er dicht aan toe en moeten in de donkere kamer blijven zitten kniezen. Jelui kunt daarentegen in vreemde landen rondvliegen, waar men bloemen en warmen zonneschijn heeft.»

Nu was er al eenigen tijd verloopen; en de jongen waren zoo groot geworden, dat zij rechtop in het nest konden staan en ver in de rondte kijken; en de vader der ooievaars kwam alle dagen met heerlijke kikvorschen, kleine slangen en alle ooievaarslekkernijen, die hij maar kon vinden. O, wat was dat aardig, als hij hun allerlei kunstjes voordeed. Zijn kop boog hij heelemaal achterover tot op zijn staart, met zijn snavel klapperde hij, alsof het een rateltje was, en dan vertelde hij hun geschiedenisjes allemaal van het moeras.

«Hoort eens, nu moet je leeren vliegen!» zei de moeder der ooievaars op zekeren dag, en toen moesten al de vier jongen het nest uit en de dakvorst op. Och, wat waggelden zij, wat balanceerden zij met hun vleugels; en toch scheelde het niet veel, of zij waren naar beneden gevallen.

«Kijkt maar eens naar mij!» zei de moeder. «Zoo moet je je kop houden! Zoo moet je je pooten zetten. Een, twee! Een, twee! Dat is het, wat je in de wereld vooruit zal doen komen!» Daarop vloog zij een klein eindje, en de jongen deden een kleinen, onbeholpen sprong. Bom! daar lagen ze, want hun lichaam was nog niet lenig genoeg.

«Ik wil niet vliegen!» zei een der jongen en kroop weer in het nest; «het kan mij niet schelen, of ik naar de warme landen toe ga!»

«Wil je hier dan doodvriezen, als het winter wordt? Moeten de jongens dan komen om je op te hangen, te verbranden of dood te steken? Dan zal ik ze maar dadelijk roepen!»

«O neen!» zei de jonge ooievaar en huppelde toen weer over het dak, evenals de andere.

Op den derden dag konden zij al een beetje vliegen, en nu dachten zij, dat zij ook konden zweven en op de lucht drijven. Dat wilden zij, maar bom! daar duikelden zij; daarom moesten zij hun vleugels gauw weer in beweging brengen. Nu kwamen de jongens beneden op de straat en zongen hun lied:

«Ooievaar! waar vlieg je heen?»

«Zullen we niet naar beneden vliegen en hun de oogen uitpikken?» vroegen de jongen.

«Neen, doet dat niet!» zei de moeder. «Luistert maar naar mij, dat is veel meer van belang! Een, twee, drie! nu vliegen we rechts. Een, twee, drie! nu links om den schoorsteen heen!—Kijk, dat ging waarlijk al heel goed! De laatste slag met je pooten was zoo netjes en juist, dat je permissie krijgt, om morgen met mij naar het moeras te vliegen. Daar komen verscheidene deftige ooievaarsfamilies met haar kinderen bijeen; toont hun dan, dat de mijne de flinkste zijn en dat je je fatsoenlijk weet te gedragen; dat staat goed en geeft aanzien!»

«Maar moeten we dan geen wraak nemen op die ondeugende jongens?» vroegen de jonge ooievaars.

«Laat ze maar schreeuwen, zooveel als ze willen! Jelui vliegt toch naar de wolken op en komt in het land der piramiden, als zij kou moeten lijden en geen groen blad, geen zoeten appel hebben!»

«Ja, we zullen ons toch wreken!» fluisterden zij elkaar toe, en daarop werd er weer geëxerceerd.

Van al de jongens op straat was er geen erger op verzot, het spotlied te zingen, dan juist diegene, die er mee begonnen was, en dat was nog maar een heel kleine jongen; hij was zeker niet ouder dan zes jaar. De jonge ooievaars dachten wel is waar, dat hij honderd jaren telde, want hij was immers veel grooter dan hun moeder en hun vader, en wat wisten zij er van, hoe oud kinderen en groote menschen konden zijn! Al hun wraak zou op dezen jongen neerkomen: hij was het eerst begonnen, en hij bleef maar volhouden. De jonge ooievaars waren erg nijdig op hem, en toen zij grooter werden, konden zij hem nog minder uitstaan. Hun moeder moest hun eindelijk beloven, dat zij gewroken zouden worden, maar eerst op den laatsten dag van hun verblijf in dit land.

«We moeten eerst eens zien, hoe je je bij de groote manoeuvres zult houden! Gedraag je je slecht, zoodat de generaal je den snavel door de borst stoot, dan hebben de jongens immers gelijk, althans in een zeker opzicht. Laat ons nu eens zien!»

«Ja dat zult ge!» zeiden de jongen, en nu deden zij hun uiterste best; zij oefenden zich alle dagen en vlogen zoo netjes en zoo vlug, dat het een lust was om te zien.

Nu kwam de herfst. Al de ooievaars begonnen zich te verzamelen, om naar de warme landen te trekken, terwijl wij winter hadden. Dat waren de manoeuvres! Over bosschen en dorpen moesten ze, alleen om te zien, of ze wel goed konden vliegen; want het was immers een verre reis, die hun te wachten stond. De jonge ooievaars deden hun zaakjes zoo goed, dat zij: «Uitmuntend, met kikvorsch en slangen!» kregen. Dat was het allerbeste getuigenis, en den kikvorsch en de slangen konden zij opeten; en dat deden ze dan ook.

«Nu zullen we ons wreken!» zeiden zij.

«Wel zeker!» zei de moeder der ooievaars. «Wat ik er op bedacht heb, is het allerbeste. Ik weet waar de vijver is, waarin al de kleine menschenkinderen liggen, totdat de ooievaar komt en ze aan de ouders brengt. De lieve, kleine kinderen slapen en droomen zoo heerlijk, als zij later nimmer meer doen. Alle ouders willen graag zulk een klein kind hebben, en alle kinderen willen wel een zusje of een broertje hebben. Nu zullen we naar den vijver toe vliegen en een daarvan voor elk der kinderen halen, die dat leelijke lied niet gezongen en de ooievaars niet in het ootje genomen hebben.»

«Maar hij, die met zingen begonnen is, die ondeugende, leelijke jongen,» schreeuwden de jonge ooievaars, «wat moeten we met hem beginnen?»

«Er ligt in den vijver een klein, dood kind, dat zich dood gedroomd heeft; dat zullen we voor hem meenemen; dan zal hij schreien, omdat wij hem een klein, dood broertje gebracht hebben; maar dien goeden jongen,—hem ben je toch niet vergeten, hem, die zei, dat het zonde was, ons in het ootje te nemen?—hem zullen we zoowel een broertje als een zusje brengen. En daar de jongen Piet heet, moet jelui ook allemaal Piet genoemd worden!»

En het gebeurde, zooals zij zeide; en al de ooievaars werden Piet genoemd, en zoo heeten zij nog.

LanguagesLearn languages. Double-tap on a word.Learn languages in context with Childstories.org and Deepl.com.

Achtergronden

Interpretaties

Tekstanalyse

„De Ooievaars“ is een klassieke fabel van Hans Christian Andersen die, op het eerste gezicht, de eenvoudige cyclus van een ooievaarsfamilie volgt terwijl ze hun jongen grootbrengen. Maar, net als veel van Andersen’s verhalen, is er een diepere betekenis die deels ligt in de manier waarop de jonge ooievaars leren omgaan met spot en pesterijen van de kinderen in het dorp.

In het verhaal wordt een ooievaarsfamilie geconfronteerd met de wrede liedjes en spot van dorpskinderen. De moeder-ooievaar leert haar kinderen dat ze zich niets moeten aantrekken van deze pesterijen en richt hun aandacht op belangrijkere zaken, zoals het leren vliegen en de trek naar warmere landen. Dit thema van opgroeien en het overstijgen van tegenspoed is een centraal aspect van het verhaal.

Een opvallend element in Andersen’s verhaal is de wijze waarop natuurlijke instincten en gedrag van de ooievaars worden gepresenteerd alongside menselijke emoties en sociale structuren. De ooievaars zijn niet antropomorfisch op de manier dat ze als mensen denken en voelen, maar hun activiteiten worden gezien door een menselijke lens, wat een rijke symboliek biedt. Het spotlied van de kinderen en de reactie van de ooievaars wijzen op de spanning tussen naïviteit en volwassenheid, tussen kwetsbaarheid en overlevingsdrang.

Een ander belangrijk thema is de idee van gerechtigheid of karmische compensatie. Terwijl de pestende kinderen niets winnen, wordt de goede jongen Piet beloond voor zijn rechtvaardigheid en vriendelijkheid. Op deze manier expliciteert het verhaal niet alleen morele lessen, maar demonstreert het ook hoe men boven hatelijke gedragingen kan uitstijgen.

In „De Ooievaars“ concentreert Andersen zich ook op het natuurlijke instinct van migratie en de verkenning van nieuwe werelden, een metafoor voor persoonlijke groei en de mogelijkheid om het onbekende te omarmen, ondanks de uitdagingen die men onderweg tegenkomt.

Dit sprookje bevat veel van de kenmerken van Andersen’s schrijfstijl: een naadloze vermenging van eenvoudige volksmotieven met psychologische diepgang, moraliteit en empathie voor de zwakkeren, wat zowel kinderen als volwassenen aanspoort om in hun eigen leven na te denken over waarden zoals moed, rechtvaardigheid en vertrouwen in jezelf.

Het sprookje „De Ooievaars“ van Hans Christian Andersen kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd en biedt diverse thema’s die zich lenen voor nadere beschouwing.

Natuur versus Mensen: Een van de centrale thema’s in het sprookje is het contrast tussen de ooievaars en de mensenkinderen. Terwijl de ooievaars bezig zijn met hun natuurlijke cyclus van leven, grootbrengen en migratie, lijken de kinderen in het dorp oppervlakkig en wreed in hun plagerijen. Deze dynamiek kan worden gezien als een kritiek op hoe mensen zich vaak niet bewust zijn van hun impact op de natuur.

Opvoeding en Voorbereiding op het Leven: De ooievaarsouders leren hun jongen onafhankelijke en noodzakelijke levensvaardigheden. De moederooievaar moedigt haar jongen aan om niet bang te zijn en te leren vliegen, om zo de reis naar warme landen te kunnen maken. Deze voorbereiding is een metafoor voor opvoeding in de menselijke wereld, waar ouders hun kinderen voorbereiden op de uitdagingen van het leven.

Wraak en Vergeving: Het sprookje behandelt ook het idee van wraak en vergeving. De jonge ooievaars verlangen naar wraak op de kinderen die hen bespotten, maar hun moeder onderwijst hen in een subtielere manier van vergelding: een manier die de kinderen die hen hebben bespot zal laten reflecteren op hun daden zonder zelfzuchtige boosheid.

Moraal en Consequenties: Het verhaal heeft een duidelijke moraal. De goede kinderen, zoals Piet die de ooievaars verdedigt, worden beloond met een broertje en een zusje, terwijl de jongen die aanvankelijk begon met het bespotten van de ooievaars een minder gelukkig lot tegemoet gaat. Dit onderstreept het idee dat goede daden beloond worden en slechte daden hun gevolgen hebben.

Symboliek van de Ooievaar: In veel culturen is de ooievaar een symbool voor geluk en geboorte. Andersen speelt met deze symboliek door de ooievaars te laten beslissen welke families nieuwe kinderen krijgen, wat de magische rol van de ooievaar als brenger van nieuw leven benadrukt.

Deze verschillende interpretaties maken „De Ooievaars“ een rijk en gelaagd sprookje, dat zowel jongere als volwassen lezers aanmoedigt om na te denken over hun gedrag, de natuur om hen heen, en de waarden van goedheid en empathie.

Hans Christian Andersen’s sprookje „De Ooievaars“ is een rijke bron voor een linguïstische analyse. Het verhaal biedt een unieke kans om verschillende taalkundige aspecten te onderzoeken, zoals syntaxis, morfologie, semantiek, pragmatiek en sociolinguïstiek. Laten we enkele van deze aspecten bespreken:

De syntactische structuur van Andersens zinnen is vaak complex en variabel. Hij gebruikt vaak samengestelde zinnen en maakt gebruik van bijstellingen en nevenschikkingen, wat bijdraagt aan de literaire kwaliteit van de tekst. Bijvoorbeeld, de manier waarop hij de acties en dialogen van de ooievaars en kinderen beschrijft, toont een duidelijke beheersing van syntactische structuren.

Morfologisch gezien gebruikt Andersen een archaïsche of formele vorm van het Nederlands, wat te zien is in termen zoals „schildwacht,“ „bekreunt,“ en „exerceeren. “ Deze woorden kunnen vreemd of verouderd lijken voor moderne lezers, maar bieden een inzicht in de taal van de tijd en regio waarin Andersen schreef.

Op semantisch niveau speelt Andersen met betekenissen door symboliek en metaforiek. De ooievaars zelf staan symbool voor verschillende menselijke eigenschappen en situaties, zoals familie, bescherming en migratie. Het liedje dat de kinderen zingen bevat ook een dubbele betekenis, die zowel speels als dreigend kan overkomen.

Pragmatisch gezien laat Andersen zien hoe communicatie tussen verschillende groepen (kinderen en ooievaars) misverstanden kan veroorzaken. De reacties van de ooievaars op het zingen van de kinderen illustreren hoe betekenis en intentie kunnen veranderen afhankelijk van het perspectief en de achtergrondkennis van de ontvangers.

Het sprookje weerspiegelt ook de sociolinguïstische elementen van de tijd. Andersen schildert een dorpse setting waarin gemeenschappen en leeftijdsgroepen hun eigen manier van spreken en interacteren hebben. De reacties van de kinderen en ooievaars zijn representatief voor de sociale dynamieken en waarden, zoals respect voor anderen en het belang van familiebanden.

In conclusie, Hans Christian Andersen’s „De Ooievaars“ biedt een rijk tekstueel landschap dat zich leent voor diverse linguïstische analyses. Elk aspect van de taal—van syntaxis tot pragmatiek—draagt bij aan de diepte en complexiteit van het sprookje, en biedt lezers inzicht in de culturele en taalkundige context van Andersens tijd.


Informatie voor wetenschappelijke analyse

Kengeta
Waarde
VertalingenDE, EN, DA, ES, IT
Leesbaarheidsindex door Björnsson31.9
Flesch-Reading-Ease Index71
Flesch–Kincaid Grade-Level7.8
Gunning Fog Index10.8
Coleman–Liau Index9.8
SMOG Index10.5
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex8
Aantal karakters803
Aantal letters623
Aantal zinnen8
Aantal woorden143
Gemiddeld aantal woorden per zin17,88
Woorden met meer dan 6 letters20
Percentage lange woorden14%
Totaal lettergrepen199
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord1,39
Woorden met drie lettergrepen13
Percentage woorden met drie lettergrepen9.1%
Vragen, opmerkingen of ervaringsverslagen?

Privacyverklaring.

De beste Sprookjes

Copyright © 2025 -   Over ons | Privacyverklaring |Alle rechten voorbehouden Aangedreven door childstories.org

Keine Internetverbindung


Sie sind nicht mit dem Internet verbunden. Bitte überprüfen Sie Ihre Netzwerkverbindung.


Versuchen Sie Folgendes:


  • 1. Prüfen Sie Ihr Netzwerkkabel, ihren Router oder Ihr Smartphone

  • 2. Aktivieren Sie ihre Mobile Daten -oder WLAN-Verbindung erneut

  • 3. Prüfen Sie das Signal an Ihrem Standort

  • 4. Führen Sie eine Netzwerkdiagnose durch