Leestijd voor kinderen: 9 min
Er was eens een stopnaald die zich zo verschrikkelijk voelde, dat ze zich verbeeldde een naainaald te zijn. „Kijk maar eens goed wat je vasthoudt!“ zei de stopnaald tot de vingers die haar te voorschijn haalden. „Verlies me niet! Als ik op de grond val word ik misschien nooit teruggevonden, zo fijn ben ik!“
„Er zijn grenzen!“ zeiden de vingers en toen pakten ze haar stevig beet. „Kijk, ik kom met groot gevolg!“ zei de stopnaald en zij trok een lange draad achter zich aan, maar er zat geen knoop in. De vingers stuurden de naald in de richting van de pantoffel van de keukenmeid, waar het bovenleer van was gebarsten en nu genaaid moest worden.
„Dat is minderwaardig werk!“ zei de stopnaald. „Ik kom er nooit door! Ik breek! Ik breek!“ En toen brak ze! „Zei ik het niet!“ zei de stopnaald, „ik ben te fijn!“ Nu deugt zij voor niets meer, meenden de vingers, maar ze moesten haar toch vasthouden, de keukenmeid druppelde lak op haar en stak haar op haar schort.
„Kijk, nu ben ik een broche geworden!“ zei de stopnaald. „Ik wist wel dat ik het tot iets eervols zou brengen; wanneer men iets is, komt er altijd iets van iemand terecht!“ En toen lachte zij in haar binnenste, want men kan nooit van buiten aan een stopnaald zien dat zij lacht; daar zat zij nu zo trots of zij in een rijtuig reed en naar alle kanten uitkeek.
„Mag ik de eer hebben te vragen of u van goud bent!“ vroeg zij de speld die haar buur was. „U bent zo mooi en u hebt een eigen hoofd, maar ‚t is wel wat klein. U moet zien dat ‚t wat uitgroeit, want niet iedereen kan aan zijn eind verlakt worden!“ Toen ging de stopnaald zo op haar tenen staan dat zij uit het schort in het waswater viel, juist toen de keukenmeid het weggooide.
„Nu gaan we op reis!“ zei de stopnaald, „als ik nu maar niet wegraak!“ Maar dat gebeurde toch.
„Ik ben te fijn voor deze wereld!“ zei zij, toen zij in de goot zat. „Ik heb een goed geweten en dat is altijd prettig!“ De stopnaald hield zich stram en verloor haar goede humeur niet. Er voer van alles over haar heen: houtjes, stro, stukken krant. „Kijk eens wat een vaart ze hebben!“ zei de stopnaald, „ze weten niet wat er onder ze steekt!
Ik steek hier, ik zit hier, kijk, daar gaat een houtje dat denkt aan niets ter wereld dan aan zichzelf, daar drijft een strootje, kijk eens, wat zwaait het en wat draait het! Denk niet zoveel aan jezelf, je kon je aan de straatstenen stoten! Daar drijft een krant! Wat erin stond is vergeten en hier maakt zij zich breed. Maar ik zit hier geduldig en stil, ik weet wat ik waard ben en ik word nog heel wat!“
Op zekere dag was er iets prachtig-blinkends vlakbij, en toen dacht de stopnaald dat het een diamant was, maar het was een flessenscherf en omdat zij glinsterde begon de stopnaald een gesprek en stelde zich voor als broche. „U bent zeker een diamant?“
„Ja, zo iets ben ik!“ En toen dachten zij van elkaar dat ze echte kostbaarheden waren en ze vertelden elkaar hoe de wereld vol hoogmoed was.
„Ja, ik heb in een doosje gewoond bij een juffrouw!“ zei de stopnaald, „en die juffrouw was keukenmeid; aan iedere hand had ze vijf vingers, maar zo iets ijdels als die vijf vingers heb ik nog nooit gezien, en ze waren er toch voor niets anders dan om mij vast te houden, mij uit het doosje te nemen en mij er weer in te leggen.“
„Glinsterden ze ook?“ vroeg de scherf.
„Glinsteren!“ riep de stopnaald, „nee, hoogmoed was het! Ze waren met zijn vijven, broers, allen geboren Vingers; ofschoon ze van verschillende lengte waren stonden zij toch stevig naast elkaar in de rij: aan het eind Duim, die was kort en dik, hij viel iets uit het gelid en ook had hij maar één knik in de rug, hij kon maar éénmaal bukken, maar hij zei dat als hij werd afgehouwen de hele man ongeschikt werd voor de krijgs-dienst.
Likkepot kwam zowel in zoet als in zuur, wees naar de zon en naar de maan, en hij was het die op de penhouder drukte; Langelot keek de anderen over het hoofd; Ringeling had een gouden ring om zijn buik en het kleine ding voerde niets uit en daar was het trots op. Aanstellerij was het en bleef het, en toen viel ik in het waswater!“
„Kijk, nu komt ze vooruit!“ zei de stopnaald toen er meer water in de goot kwam, die overstroomde en de scherf meesleepte. „Kijk, nu komt ze vooruit!“ zei de stop-naald, „ik blijf zitten, ik ben te fijn maar dat is mijn trots en dat is achtenswaardig!“ En toen zat zij recht overeind en in diepe gedachten.
„Tk zou bijna geloven dat ik van een zonnestraal afstam, zo fijn ben ik! Zoekt soms de.ïn mij niet altijd onder het water. Ach, ik ben zo fijn dat mijn moeder mij niet kan vinden; als ik mijn oude oog dat brak nog had, dan geloof ik dat ik zou kunnen huilen. Maar ik zou het toch niet doen, huilen is niet netjes!“
Op zekere dag lagen er een paar straatjongens in de goot te wroeten, waar ze oude spijkers, stuivertjes en dergelijke dingen vonden. Het was een vreselijk geknoei, maar daar hadden zij plezier in. „Au!“ zei de een, hij prikte zich aan de stopnaald. „Dat is een hele kerel!“
„Ik ben geen kerel, ik ben een jonkvrouwe!“ zei de stopnaald, maar niemand luisterde ernaar, het lak was eraf gegaan en zij was zwart geworden, maar zwart maakt dunner en toen dacht zij dat zij nog fijner was dan vroeger.
„Daar komt een eierdop aanvaren!“ zeiden de jongens, en toen staken zij de stop-naald in de dop vast. „Witte muren en zelf zwart!“ zei de stopnaald, „dat kleedt! Nu kan men mij goed zien. Als ik nu maar niet zeeziek word, want dan breek ik!“ Maar zij werd niet zeeziek en zij brak niet.
„Het is goed tegen zeeziekte een stalen maag te hebben en er altijd aan te denken dat men toch nog iets meer is dan een mens. Bij mij is het nu over. Hoe fijner men is, hoe meer men kan uithouden!“
„Krak!“ zei de eierdop, er ging een hele wagenlading over hem heen. „Hu, wat drukt dat!“ zei de stopnaald, „nu word ik toch zeeziek! Ik breek! Ik breek!“ Maar zij brak niet, al ging er ook een wagenlading over haar heen; zij lag in de lengte – en daar mag zij blijven liggen!

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„The Stopnaald“ van Hans Christian Andersen is een sprookje waarin een gewone stopnaald een overmatig gevoel van eigenwaarde en trots ontwikkelt. De stopnaald, die niets meer is dan een huishoudelijk voorwerp, verbeeldt zich dat ze bijzonder en waardevol is, vergelijkbaar met een naainaald. De stopnaald beschouwt zichzelf als verfijnd en onmisbaar, maar haar overmoedige gedrag leidt ertoe dat ze uiteindelijk breekt.
Net als veel werken van Andersen bevat „De Stopnaald“ een morele boodschap over de gevaren van ijdelheid en hoogmoed. De stopnaald interpreteert haar omstandigheden voortdurend in haar eigen voordeel, ondanks de gebeurtenissen om haar heen. Zelfs als ze nutteloos en verloren is in een goot, blijft haar gevoel van eigenwaarde onaangetast. Ze ontmoet een scherf waarvan zij denkt dat het een diamant is, en samen delen ze hun minachting voor de wereld, niet beseffend dat ze maar alledaagse objecten zijn.
De ironie en humor in het verhaal komen voort uit de manier waarop Andersen menselijke eigenschappen en gedragingen toeschrijft aan niet-levende objecten. Door de ogen van de stopnaald zien we een wereld vol illusies van grandeur en status. Het verhaal eindigt zonder dat de stopnaald zichzelf echt heeft leren kennen, wat bijdraagt aan de satirische toon van het sprookje.
Dit sprookje benadrukt de les dat ware waarde niet afhangt van uiterlijk of zelfingenomenheid, maar van de rol die men daadwerkelijk speelt in het leven en hoe bescheiden men kan zijn over zijn ware plaats in de wereld.
„De Stopnaald“ van Hans Christian Andersen is een sprookje dat gebruikmaakt van een stopnaald als metafoor om menselijke eigenschappen en gedrag te verbeelden. Verschillende interpretaties van dit sprookje kunnen verschillende lagen van betekenis onthullen.
Hoogmoed en Identiteit: De stopnaald verbeeldt zich belangrijker en verfijnder dan ze in werkelijkheid is. Ze denkt dat ze een naainaald is, wat kan worden gezien als een symbool voor menselijke neiging om zichzelf meer status toe te schrijven dan verdient. Dit leidt tot haar uiteindelijke isolement en eenzaamheid, aangezien haar zelfbeeld niet strookt met de werkelijkheid.
Trots en Einde: De stopnaald blijft trots, zelfs nadat ze is afgebroken en uiteindelijk in een goot belandt. Dit kan worden gezien als een ironische kijk op hoe trots en zelfbedrog kunnen leiden tot iemands ondergang, zonder dat diegene zich bewust is van de realiteit.
Vergankelijkheid en Waarde: Doorheen het verhaal zien we hoe de stopnaald, al haar vermeende waarde ten spijt, gemakkelijk wordt vergeten en vervangen. Dit kan worden geïnterpreteerd als een commentaar op hoe mensen voorbijgaande zaken nastreven of zichzelf te belangrijk achten in een wereld die constant in beweging is.
Satire op Sociale Klassen: Het gesprek tussen de stopnaald en de scherf benadrukt de oppervlakkigheid en ijdelheid van sociale onderscheidingen. Hoewel de twee objecten zichzelf beschouwen als waardevolle objecten (een broche en een diamant), zijn ze in werkelijkheid gewoon alledaagse, gebroken voorwerpen. Dit kan een satirische blik werpen op de klasseverschillen en de onzin van sociale status.
Stoïcisme en Doorzettingsvermogen: Ondanks de verwaarlozing en tegenslagen weigert de stopnaald haar situatie als hopeloos te beschouwen. Dit kan worden gezien als een les in doorzettingsvermogen en veerkracht, ook al is haar waargenomen zelfwaarde misleid.
In het algemeen biedt „De Stopnaald“ een reflectie over zelfbeeld, trots en de menselijke neiging tot overschatting in de context van sociale structuren en persoonlijke waarde. Anderson gebruikt humor en ironie om de lezer aan te moedigen na te denken over hun eigen plaats en gedrag in de wereld.
In deze linguïstische analyse van het sprookje „De Stopnaald“ van Hans Christian Andersen, onderzoeken we de taal en literaire kenmerken die Andersen gebruikt om het verhaal en de personages tot leven te brengen. Het verhaal is een allegorie over trots, zelfbeeld en ijdelheid, verpakt in een eenvoudige fabel waar een stopnaald centraal staat.
Personificatie: De stopnaald wordt geïntroduceerd als het belangrijkste personage en wordt geanimeerd met menselijke eigenschappen en emoties. Ze spreekt over zichzelf als een verfijnd en belangrijk object, wat een klassieke voorbeeld van personificatie is. Dit maakt haar reis en uiteindelijke bestemming in het verhaal interessant vanuit een moreel perspectief.
Dialoog: Andersen gebruikt dialogen om de eigendunk van de stopnaald te demonstreren. Bijvoorbeeld, de stopnaald spreekt hooghartig tegen de vingers en de scherf, waardoor ze haar eigen morele lessen en misvattingen deelt. Deze dialogen helpen de lezer om haar karakter en zelfingenomenheid beter te begrijpen.
Symboliek: De stopnaald zelf staat symbool voor de ijdelheid en de vaak misplaatste trots die veel mensen hebben. Net als de stopnaald zichzelf als bijzonder ziet, negeren mensen soms hun beperkingen en beschouwen ze zichzelf als belangrijker dan ze misschien werkelijk zijn.
Ironie: Ironie speelt een grote rol in het verhaal. De stopnaald ziet zichzelf als verfijnd en belangrijk, maar eindigt in een goot, zwartgeblakerd en door niemand opgemerkt. Haar gebrek aan zelfinzicht en trots maakt de slotuitkomst ironisch en benadrukt de moraal van het verhaal.
Contrast: Andersen contrasteert de hoogmoed van de stopnaald met de realiteit. Terwijl de naald zichzelf als essentieel ziet, behandelt de wereld haar onverschillig, wat haar lot nog schrijnender maakt en de les over nederigheid versterkt.
Trots en Nederigheid: Het verhaal verkent hoe trots en eigendunk iemand blind kunnen maken voor zijn werkelijke positie. De stopnaald denkt niet realistisch over zichzelf, wat uiteindelijk leidt tot haar val.
Vergankelijkheid en Zelfwaarde: De stopnaald gelooft dat haar waarde onveranderlijk is, ongeacht haar omgeving of situatie. Andersen laat zien dat waarde, net als schoonheid, subjectief en vaak tijdelijk is.
Zelfreflectie: Hoewel de stopnaald gedurende het verhaal kansen krijgt om haar gedrag te heroverwegen, houdt ze vast aan haar misplaatste trots. Dit weerspiegelt een menselijke tekortkoming waarin men vaak weerstand biedt aan zelfreflectie en verandering.
Andersen gebruikt een sprookjesachtige stijl om een universele les te communiceren over trots en zelfbedrog. Zijn gebruik van satire en ironie maakt de morele boodschap toegankelijk en herkenbaar, waardoor het verhaal tijdloos blijft voor lezers van alle leeftijden.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 25.2 |
Flesch-Reading-Ease Index | 82.3 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 4.9 |
Gunning Fog Index | 7.3 |
Coleman–Liau Index | 8.2 |
SMOG Index | 8.2 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 4 |
Aantal karakters | 6.024 |
Aantal letters | 4.582 |
Aantal zinnen | 90 |
Aantal woorden | 1.124 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 12,49 |
Woorden met meer dan 6 letters | 143 |
Percentage lange woorden | 12.7% |
Totaal lettergrepen | 1.486 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,32 |
Woorden met drie lettergrepen | 68 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 6% |