Leestijd voor kinderen: 12 min
Er was eens een arme prins. Zijn koninkrijkje was maar heel klein, maar nog altijd groot genoeg om te gaan trouwen, en trouwen, dat wilde hij. Het was natuurlijk wel een beetje brutaal van hem dat hij tegen de dochter van de keizer durfde zeggen: ‚Wil je me hebben?‘ Maar dat durfde hij best, want zijn naam was wijd en zijd befaamd. Er waren honderden prinsessen die dolblij zouden zijn geweest, maar laten we eens kijken of zij dat ook was. Moet je horen:
Op het graf van de vader van de prins groeide een rozenstruik, o zo’n mooie rozenstruik. Hij bloeide maar eens in de vijfjaar en dan had hij maar één bloem, maar dat was een roos die zo zoet geurde dat je, als je eraan rook, al je zorgen en muizenissen vergat. De prins had ook nog een nachtegaal, die kon zingen alsof hij alle mooie melodieën in zijn keeltje had.

Die roos en die nachtegaal zou de prinses krijgen en daarom werden ze allebei in zilveren etuis gestopt en naar haar toe gestuurd.
De keizer liet ze voor zich neerzetten in de grote zaal, waar de prinses met haar hofdames visite speelde. Ze deden nooit iets anders en toen ze de grote etuis met de cadeautjes zag, klapte ze in haar handen van plezier.
‚Als het eens een poesje was!‘ zei ze -maar toen kwam die mooie roos te voorschijn.
‚O, wat is die beeldig gemaakt!‘ zeiden alle hofdames.
‚Die is meer dan beeldig,‘ zei de keizer. ‚Die is fraai!‘
Maar toen de prinses eraan voelde, ging ze bijna huilen.
‚Jakkes, paps!‘ zei ze. ‚Het is geen namaak, het is een echte!‘ ‚Jakkes,‘ zeiden alle hofdames, ‚het is een echte!‘
‚Laten we nou eerst eens kijken wat er in het tweede etui zit, vóór we boos worden,‘ vond de keizer. Toen kwam de nachtegaal te voorschijn en die zong zo schitterend dat je er niet meteen iets lelijks van kon zeggen. ‚Superbe, charmant!‘ zeiden alle hofdames, want die praatten allemaal Frans, de een nog slechter dan de ander. ‚Wat doet die vogel me toch aan de speeldoos van Hare Majesteit de Keizerin zaliger denken,‘ zei een oude hoveling. ‚Ach, precies dezelfde klank, precies dezelfde voordracht!‘
‚Ja,‘ zei de keizer en hij huilde als een kind.
‚Hij zal toch niet echt zijn?‘ zei de prinses.

‚Ja, het is een echte vogel,‘ zeiden degenen die hem gebracht hadden. ‚Laat die vogel dan maar vliegen,‘ zei de prinses en ze wilde onder geen beding toestaan dat de prins kwam. Maar hij liet zich niet zo snel van de wijs brengen, maakte zijn gezicht donkerbruin, trok zijn pet diep over zijn ogen en klopte aan.
‚Goedendag, keizer,‘ zei hij. ‚Kan ik niet hier in het paleis komen werken?‘ ‚Jawel,‘ zei de keizer, ‚ik heb iemand nodig om de varkens te hoeden, want daar hebben we er zoveel van.‘ Dus werd de prins tot keizerlijke varkenshoeder benoemd. Hij kreeg een armzalig ‚kamertje bij het varkenskot en daar moest hij blijven. Maar hij zat de hele dag te knutselen en toen het avond was, had hij een beeldig pannetje gemaakt met belletjes eromheen en zodra de pan kookte, speelden die met leuk geklingel de oude melodie:
‚Ach, mijn lieve Augustijn, alles is weg, weg, weg.‘
Maar het allerkunstigste was wel datje, als je je vinger in de damp van de pan hield, meteen kon ruiken wat voor eten er op ieder fornuis in de stad werd gekookt; dat was andere koek dan een roos. Toen kwam de prinses met al haar hofdames aanwandelen en toen ze het wijsje hoorde, bleef ze heel glunder staan kijken, want zij kon ook ‚Ach, mijn lieve Augustijn‘ spelen.

Het was het enige wijsje dat ze kende, maar ze speelde het met één vinger.
‚Dat is dat liedje dat ik ken,‘ zei ze. ‚Dan moet het een ontwikkelde varkenshoeder zijn. Luister, ga hem eens vragen wat dat instrument kost.‘ Dus moest een van de hofdames naar binnen, maar ze trok eerst klompen aan. ‚Wat vraag je voor die pan?‘ vroeg de hofdame.
‚Tien kussen van de prinses,‘ zei de varkenshoeder.
‚God bewaar me,‘ zei de hofdame. ‚Voor minder doe ik het niet,‘ zei de varkenshoeder.
‚Wat ondeugend!‘ zei de prinses en liep meteen door – maar toen ze een klein eindje verder was, klonken de belletjes zo aardig:
‚Ach, mijn lieve Augustijn, alles is weg, weg, weg.‘
‚Weet je wat,‘ zei de prinses. ‚Vraag hem of hij het voor tien kussen van mijn hofdames doet.‘
‚Nee, dank je,‘ zei de varkenshoeder. ‚Tien kussen van de prinses of ik houd het pannetje.‘
‚Wat vervelend nou toch!‘ zei de prinses. ‚Maar dan moeten jullie ervoor gaan staan, dat niemand het ziet.‘ De hofdames gingen voor haar staan en spreidden hun rokken uit, en toen kreeg de varkenshoeder de tien kussen en de prinses het pannetje. Wat een pret was dat! De hele avond en de hele dag moest de pan staan koken. Er was geen fornuis in de hele stad, van de kamerheer tot de schoenmaker, of ze wisten wat erop werd gekookt. De hofdames dansten en klapten in hun handen.

‚Wij weten wie er vruchtensoep en pannenkoeken eet, wij weten wie er pap en karbonade eet, wat is dat interessant!‘ ‚Maar wel mondje dicht, hoor, want ik ben de dochter van de keizer.‘ ‚God beware me!‘ zeiden ze allemaal. De varkenshoeder, dat wil zeggen, de prins, maar ze wisten niet beter of het was een echte varkenshoeder, liet geen dag voorbijgaan zonder iets te knutselen en deze keer maakte hij een ratel. Als je die ronddraaide, hoorde je alle walsen, galops en polka’s die sinds de schepping van de wereld zijn gespeeld. ‚Maar dat is superbe!‘ zei de prinses toen ze voorbijkwam. ‚Ik heb nog nooit zo’n mooie compositie gehoord. Luister, ga hem eens vragen wat dat instrument kost, maar kussen doe ik niet.‘ ‚Hij wil er honderd kussen van de prinses voor hebben,‘ zei de hofdame die het was gaan vragen.
‚Ik geloof dat hij gek is,‘ zei de prinses en liep door, maar toen ze een klein eindje verder was, bleef ze staan: ‚Je moet de kunst steunen,‘ zei ze, ‚ik ben de dochter van de keizer. Zeg hem dat hij tien kussen kan krijgen, net als gisteren; de rest mag hij bij mijn hofdames halen.‘ ‚Maar dat doen we liever niet!‘ zeiden de hofdames.
‚Nonsens!‘ zei de prinses. ‚Als ik hem kan kussen, kunnen jullie het ook wel. Onthoudt goed dat ik jullie kost en inwoning geef,‘ en toen moest de hofdame weer naar hem toe.
‚Honderd kussen van de prinses,‘ zei hij, ‚of ieder houdt het zijne.‘ ‚Ga ervoor staan,‘ zei de prinses en toen gingen alle hofdames ervoor staan en hij kuste haar.
‚Wat zou dat toch voor een oploopje zijn bij de varkensstal?‘ zei de keizer, die op zijn balkon stond. Hij wreef in zijn ogen en zette zijn bril op. ‚De hofdames voeren iets in hun schild. Daar moet ik bij zijn!‘ – En toen trok hij zijn pantoffels van achteren omhoog, want eigenlijk waren het schoenen waarvan hij de achterkant plat had getrapt. Gossie, wat liep hij hard! Zodra hij op de binnenplaats was, begon hij heel zachtjes te lopen en de hofdames hadden zoveel te stellen met kussen tellen, omdat het er eerlijk aan toe moest gaan, dat ze de keizer helemaal niet aan hoorden komen. Hij ging op zijn tenen staan. ‚Wat krijgen we nou?

‚ zei hij toen hij zag dat ze zoenden, en toen sloeg hij ze met zijn pantoffel op hun kop, net toen de varkenshoeder zijn zesentachtigste kus kreeg. ‚Heraus!‘ zei de keizer, want hij was boos en de prinses en de varkenshoeder werden allebei uit zijn keizerrijk gezet.
Daar stond ze nu te huilen, de varkenshoeder mopperde en het regende dat het goot.
‚O, wat ben ik toch een trut!‘ zei de prinses. ‚Had ik die knappe prins maar genomen. O, wat ben ik ongelukkig.‘ De varkenshoeder ging achter een boom staan, haalde al het bruin van zijn gezicht,
trok zijn vieze kleren uit en stapte toen in zijn prinsenpak te voorschijn, zo prachtig dat de prinses vanzelf een buiging maakte.
‚Ik ben je gaan minachten, weetje,‘ zei hij. ‚Een eerlijke prins wou je niet. Je begreep niets van de roos en de nachtegaal, maar de varkenshoeder kuste je voor een speelwerkje. Bekijk het maar!‘ Hij ging zijn koninkrijk binnen, deed de deur dicht en de grendel ervoor, dan kon zij buiten blijven staan zingen:
‚Ach, mijn lieve Augustijn, alles is weg, weg, weg!‘

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
“De varkenshoeder” is een sprookje van Hans Christian Andersen dat op speelse wijze de oppervlakkigheid en materialisme van de hogere klasse bekritiseert. Het verhaal volgt een arme prins die een roos en een nachtegaal als romantisch geschenk aan een keizerlijke prinses aanbiedt, in de hoop haar hart te winnen. Beide geschenken zijn echter ‘echt’ in plaats van kunstmatig, wat de prinses afkeer inboezemt, aangezien ze de authenticiteit ervan niet kan waarderen. Ze wijst de prins af, omdat zij de voorkeur geeft aan materiële zaken boven oprechte schoonheid en eenvoud.
De prins neemt een vermomming aan als varkenshoeder om toegang te krijgen tot de prinses en maakt een kookpot en een ratel die trivialiteiten vertegenwoordigen, maar waar de prinses en haar gevolg erg opgewonden van raken. Door haar verlangen naar deze oppervlakkige voorwerpen verkoopt de prinses haar kussen aan de vermomde prins en verraadt daarmee haar eigen oppervlakkigheid en ijdelheid.
Wanneer de keizer ontdekt dat zijn dochter de varkenshoeder kussen heeft gegeven voor de waardeloze voorwerpen, worden zowel de prinses als de varkenshoeder het keizerrijk uitgezet. Uiteindelijk onthult de prins zijn ware identiteit aan de prinses, en verklaart hij haar niet langer te respecteren, gezien haar onvermogen om ware schoonheid en oprechte liefde te waarderen. Het verhaal eindigt met de prins die haar afwijst, wat haar verdrietig en alleen achterlaat, terwijl zij haar fouten begint te beseffen.
In essentie legt “De varkenshoeder” van Andersen de nadruk op de waarde van innerlijke schoonheid en oprechtheid boven materiële rijkdom en oppervlakkige verlangens. Het nodigt uit tot reflectie over wat werkelijk belangrijk is in het leven, en hoe materiële verlangens vaak afbreuk kunnen doen aan ware vreugde en liefde.
„De varkenshoeder“ van Hans Christian Andersen is een sprookje dat in verschillende lagen en door verschillende lenzen kan worden geïnterpreteerd.
Hier zijn een paar mogelijke interpretaties:
Materialisme versus Romantiek: Dit verhaal bekritiseert materialisme en de oppervlakkigheid van liefdesrelaties gebaseerd op status en bezit. De prinses in het verhaal is niet onder de indruk van de ware schoonheid en symboliek van de roos en de nachtegaal, die de prins als geschenken aanbiedt. In plaats daarvan wordt ze aangetrokken tot de trivialere luxe en gadgets die de vermomde prins (als varkenshoeder) creëert. Deze oppervlakkige voorkeuren leiden uiteindelijk tot haar vernedering en verlies.
De Ware Waarde van Dingen: Er is een duidelijke tegenstelling tussen wat waardevol lijkt (de glimmende nieuwe uitvindingen van de varkenshoeder) en wat werkelijk van waarde is (de symbolische en natuurlijke schoonheid van de roos en de nachtegaal). Het verhaal laat zien dat echte waarde en verfijning niet altijd direct herkenbaar zijn voor iedereen, vooral niet voor degenen die teveel gericht zijn op materiële zaken.
Een Les in Nederigheid en Wijsheid: Het sprookje benadrukt ook de noodzaak voor nederigheid en de valkuilen van trots. De prinses verliest alles door haar arrogantie en gebrek aan inzicht in wat echt belangrijk is. De prins, die al zijn hoop op liefde bij haar had gevestigd, leert dat ware schoonheid en liefde niet altijd erkend worden door degenen die alleen naar buitenkant kijken.
Identiteit en Verandering: De transformatie van de prins in een varkenshoeder kan ook worden gezien als een kwestie van identiteit en persoonlijke groei. De prins verandert zijn uiterlijk om een les te leren aan de prinses, en zo ontdekt hij ook zelf meer over de ware aard van de liefde en de menselijke natuur.
De Rol van de Kunsten: Het verhaal kan ook gelezen worden als een verkenning van de waarde van kunst en muziek. De prins gebruikt zijn vaardigheden niet alleen als mechanicus en muzikant om indruk te maken, maar ook om een dieper punt te maken over wat het betekent om schoonheid te zien en te waarderen. De prinses leert uiteindelijk dat kunst op zichzelf niet voldoende is als het niet wordt begrepen of op waarde geschat.
Elke interpretatie roept vragen op over onze eigen waarderingen en wat we belangrijk achten in relaties en het leven. Het verhaal laat de lezer nadenken over schoonheid, liefde, de waarde van materiële zaken versus innerlijke rijkdommen, en de vaak onzichtbare betekenis die schuilgaat achter eenvoudige geschenken.
De „Linguïstische analyse van het sprookje ‚De varkenshoeder'“ van Hans Christian Andersen kan op verschillende niveaus worden uitgevoerd. Hieronder volgt een analyse op basis van lexicale, syntactische, morfologische en pragmatische kenmerken.
Archaïsch taalgebruik: Woorden en uitdrukkingen zoals „kamertje“, „vetjes“ en „heraust“ zijn wat verouderd en passen binnen de tijd waarin Andersen leefde.
Speelse en ironische woordenschat: Woorden als „trut“ en „hij zat de hele dag te knutselen“ brengen een speels, luchtig en soms sarcastisch toon aan het verhaal.
Gebruik van dialogen: Het sprookje bevat veel directe rede, wat de leesbaarheid verhoogt en de dynamiek tussen personages onderstreept.
Eenvoudige hoofdzinstructuren: Veel zinnen zijn eenvoudig geformuleerd, wat typerend is voor sprookjes en bijdraagt aan de toegankelijkheid voor een breed publiek.
Verkleinwoorden: Verkleinwoorden zoals “kamertje” en “varkenshoeder” dragen bij aan de sprookjesachtige en speelse sfeer.
Samenstellingen: Woorden zoals “varkenshoeder” en “hoofdame” illustreren Andersen’s creatieve gebruik van samengestelde woorden om specifieke beelden op te roepen.
Moraal van het verhaal: De pragmatiek van het sprookje ondersteunt de les over de oppervlakkigheid van materiële verlangens en sociale status versus innerlijke inhoud en authenticiteit.
Ironie en satire: Andersen gebruikt ironie, zoals te zien is in de dubbelzinnigheden tussen de acties van de prinses en de varkenshoeder. Deze stijlmiddelen bekritiseren de oppervlakkigheid en materialisme van de hogere klasse.
Sociale status en authenticiteit: Het verhaal speelt met thema’s van sociale klassenverschillen en de zoektocht naar oprechte liefde, belangrijke culturele waarden ten tijde van Andersen.
Conclusie: De sprookjes van Hans Christian Andersen, zoals ‚De varkenshoeder‘, bevatten een rijkdom aan linguïstische elementen die bijdragen aan hun tijdloze aantrekkingskracht. De taal is eenvoudig genoeg om een breed publiek aan te spreken, terwijl de onderliggende thematiek en het gebruik van ironie en satire meer volwassen lezers aanspreekt. De combinatie van archaïsch taalgebruik en moderne thema’s maakt Andersen’s werk zowel herkenbaar als onderhoudend, met een les die tot nadenken stemt.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 26.9 |
Flesch-Reading-Ease Index | 80.7 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 5 |
Gunning Fog Index | 7.3 |
Coleman–Liau Index | 8.5 |
SMOG Index | 8.4 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 4 |
Aantal karakters | 7.926 |
Aantal letters | 6.109 |
Aantal zinnen | 124 |
Aantal woorden | 1.478 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 11,92 |
Woorden met meer dan 6 letters | 222 |
Percentage lange woorden | 15% |
Totaal lettergrepen | 1.992 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,35 |
Woorden met drie lettergrepen | 102 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 6.9% |