Leestijd voor kinderen: 18 min
Er was eens een vrouw, en die had drie dochters. De oudste heette Eenoogje, omdat ze maar één oog had, midden op haar voorhoofd; en de tweede heette Tweeoogje, omdat ze twee ogen had als gewone mensen, en de derde heette Drieoogje, want ze had drie ogen, en het derde stond bij haar ook midden op haar voorhoofd. Maar omdat Tweeoogje er net zo uitzag als andere mensen, konden haar zusters en haar moeder haar niet uitstaan. Ze zeiden tegen haar: „Jij met je twee ogen bent niets beter dan ‚t gewone volk, je hoort helemaal niet bij ons.“ Ze duwden haar opzij en gooiden haar lelijke kleren toe, en ze kreeg alles te eten wat de anderen overlieten, en ze deden haar pijn waar ze maar konden. Nu gebeurde het eens, dat Tweeoogje naar ‚t land moest om de geiten te hoeden, maar dat ze nog honger had, omdat haar zusters haar te weinig eten hadden gegeven. Toen ging ze op een heuvel zitten en ze begon te huilen en zo te huilen dat er twee beekjes uit haar ogen stroomden. En toen ze in haar verdriet eens opkeek, stond er een vrouw naast haar en die vroeg: „Tweeoogje, waarom huil je zo?“ en Tweeoogje antwoordde: „Moet ik niet huilen? Omdat ik twee ogen heb, net als andere mensen, kunnen m’n zusters en m’n moeder mij niet uitstaan, en ze stoten me in de hoek en gooien me alleen oude vodden toe, en ik krijg alleen te eten wat er overblijft. Vandaag hebben ze me zo weinig gegeven dat ik nog honger heb.“ Toen zei de wijze vrouw: „Tweeoogje, droog je tranen maar, ik zal je eens wat zeggen, zodat je geen honger meer hebben zult. Zeg maar tegen de geiten:
Geitje, mek,
Tafeltje, dek.
dan zal er een keurig gedekt tafeltje voor je staan met ‚t heerlijkste eten erop, dat je maar eten kunt en zoveel als je trek hebt. En als je genoeg hebt en ‚t tafeltje niet meer nodig hebt, dan zeg je maar:
Geitje, mek:
Tafeltje, weg!
en dan verdwijnt het voor je ogen!“ En toen ging die vrouw weg. Maar Tweeoogje dacht: „Dan moet ik meteen maar eens proberen, of het waar is, wat ze gezegd heeft, want ik heb toch zo’n honger.“ En ze zei:
Geitje, mek,
Tafeltje, dek.
en pas had ze die woorden gesproken, of daar stond een tafeltje, en een wit kleedje erover, en daarop een bord met een mes en een vork en een zilveren lepel, en het mooiste eten eromheen, het dampte en was warm, alsof het juist uit de keuken kwam. Tweeoogje deed het allerkortste gebedje dat ze wist: „Here God, wees Gij onze Gast, Amen,“ en ze tastte* toe en liet het zich heerlijk smaken. En toen ze klaar was, zei ze, zoals de wijze vrouw haar had geleerd:
Geitje, mek:
Tafeltje, weg!
En meteen was het tafeltje en alles wat er opstond, weer verdwenen. „Dat is een goede huishouding,“ dacht Tweeoogje en ze was heel opgewekt. Toen ze ’s avonds met de geiten thuiskwam, stond er een aardewerken schoteltje met eten, dat de zusters hadden neergezet, maar ze keek er niet naar om. De volgende dag trok ze er met haar geiten weer op uit en ze liet de restjes die haar gegund werden, liggen. De eerste keer en de tweede keer merkten de zusters het niet, maar toen het steeds gebeurde, zagen ze het en zeiden: „Het is niet in orde met Tweeoogje, ze laat ‚t eten maar steeds staan en anders at ze alles op wat we haar gaven: ze moet andere middelen hebben gevonden.“ Om nu achter de waarheid te komen, moest Eenoogje meegaan, als Tweeoogje de geiten naar de weide dreef, en ze moest opletten, wat ze daar uitvoerde en of iemand haar eten of drinken bracht. Toen nu Tweeoogje weer weg wilde gaan, kwam Eenoogje bij haar en zei: „Ik wil mee naar buiten en zien of je de geiten wel goed hoedt, en naar de goede wei worden gebracht.“ Maar Tweeoogje merkte wel, wat Eenoogje in de zin had, en ze dreef de geiten naar een plek waar heel hoog gras groeide en ze zei: „Kom, Eenoogje, laten we ergens gaan zitten, en dan zal ik voor je gaan zingen.“ Eenoogje ging zitten en was door ‚t ongewone lopen en de hitte van de zon moe geworden, en Tweeoogje zong steeds maar:
Eenoogje, waak je? Eenoogje, slaap je?
en toen deed Eenoogje haar ene oog dicht en sliep in. En toen Tweeoogje zag, dat Eenoogje vast in slaap was, en niets zou verraden, zei ze:
Geitje, mek,
Tafeltje, dek!
en ze ging voor haar tafeltje zitten en at en dronk, tot ze genoeg had en toen zei ze weer:
Geitje, mek,
Tafeltje, weg!
en meteen was alles verdwenen. Tweeoogje maakte Eenoogje nu wakker, en zei: „Eenoogje, jij wou kijken of het met de geiten wel goed ging en ondertussen val je in slaap: de geiten hadden overal heen kunnen gaan en weglopen; kom, zullen we weer naar huis gaan?“ En ze gingen weer naar huis, en weer liet Tweeoogje haar aardewerken schotel onaangeroerd staan, maar Eenoogje kon aan haar moeder niet uitleggen, waarom ze nipt at, en ze zei als een verontschuldiging: „Ik was buiten in slaap gevallen.“
De volgende morgen zei de moeder tegen Drieoogje: „Nu moet jij eens meegaan en goed opletten of Tweeoogje buiten te eten krijgt, of dat iemand haar wat brengt, want ze moet ‚t in ‚t geheim doen.“ Nu ging Drieoogje naar Tweeoogje en zei: „Ik ga met je mee, ik wil eens zien of de geiten goed gehoed worden en naar de goede weiden worden gebracht.“ Maar Tweeoogje merkte wel, wat Drieoogje van plan was, en ze dreef de geiten naar een plek met hoog gras en zei: „We zullen daar gaan zitten, Drieoogje, en dan zal ik een liedje voor je zingen.“ Drieoogje ging zitten, ze was moe van de lange wandeling en van de zon, en Tweeoogje begon weer het vorige liedje en zong:
Drieoogje, waak je?
Maar in plaats van wat ze nu zingen moest:
Drieoogje, slaap je?
zong ze zonder er bij te denken:
Tweeoogje, slaap je?
en zo zong ze aldoor:
Drieoogje, waak je? Tweeoogje, slaap je?
Toen vielen Drieoogjes twee ogen toe en ze sliep in, maar het derde oog, dat door het versje niet toegesproken was, sliep ook niet in. Wel deed Drieoogje het dicht, maar dat was een list: alsof ze daar mee sliep, maar nu en dan blonk het en kon ze er alles best mee zien. En toen Tweeoogje meende, dat Drieoogje vast in slaap was, zei ze haar versje:
Geitje, mek,
Tafeltje, dek!
en ze at en dronk naar hartelust, en liet dan het tafeltje weer gaan:
Geitje, mek:
Tafeltje, weg!
en Drieoogje had het allemaal gezien. Nu kwam Tweeoogje bij haar, schudde haar wakker en zei: „Maar Drieoogje, was je in slaap gevallen? Wat kan jij mooi geiten hoeden! Laten we nu naar huis gaan.“ En toen ze thuis kwamen, at Tweeoogje weer niet, en Drieoogje zei tegen haar moeder: „Nu weet ik, waarom dat trotse ding niets eten wil! Als ze, daarbuiten, tegen de geit zegt:
Geitje, mek,
Tafeltje, dek!
dan staat er een tafeltje voor haar, met heerlijk eten volgeladen, veel beter nog dan wij het hier hebben, en als ze genoeg heeft, zegt ze:
Geitje, mek:
Tafeltje, weg!
en meteen is alles verdwenen, ‚k Heb het allemaal precies gezien. Ze had me met een versje in slaap gemaakt, maar ze deed ‚t voor twee ogen, en mijn derde oog, dat op mijn voorhoofd, was gelukkig wakker gebleven.“ Toen riep de moeder: „Wou jij het beter hebben dan wij? Dat zal je berouwen!“ en ze haalde een slagersmes en stootte dat de geit in ‚t hart, zodat ze dood neerviel. Tweeoogje had het gezien en sloop bedroefd ‚t huis uit, ging op de helling zitten en huilde bittere tranen. Maar opeens stond daar weer de wijze vrouw naast haar en zei: „Tweeoogje, waarom huil je zo?“ – „Zou ik niet huilen?“ antwoordde ze, „de geit, die me elke dag, als ik uw spreuk opzei, zo goed verzorgde met een lekker tafeltje, die is door mijn moeder gedood; en nu moet ik weer honger lijden en verdriet.“ De wijze vrouw sprak: „Tweeoogje, nu zal ik je een goede raad geven. Vraag aan je zusters om de ingewanden van ‚t gedode geitje, en begraaf dat voor de huisdeur in de grond. Dat zal je geluk zijn.“ En tegelijk was ze weer verdwenen. Tweeoogje ging weer naar huis en ze zei tegen haar zusters: „Lieve zusjes, wil je me wat van mijn geit geven; ik vraag niets bijzonders, maar geef me alleen maar de ingewanden.“ Ze lachten en zeiden: „Nu dat kan je krijgen, als je er verder niets van neemt.“ En Tweeoogje nam de ingewanden en begroef die ’s avonds in alle stilte, op raad van de wijze vrouw, in de grond voor de huisdeur. De volgende morgen, toen ze wakker waren geworden en allen buiten kwamen, stond daar een wondermooie boom. De bladeren waren van zilver, gouden vruchten hingen tussen de takken, en er was niets mooiers en kostelijkers op de hele wijde wereld. Maar ze begrepen niet, hoe die boom daar in de nacht was komen te staan; alleen Tweeoogje begreep, dat hij uit de ingewanden van het geitje afkomstig was; want hij stond precies daar waar ze die begraven had. Nu zei de moeder tegen Eenoogje: „Klim jij er eens in, kindlief, en pluk de vruchten uit die boom.“ Eenoogje kom erin, maar toen ze één van de gouden appels vast wou grijpen, brak de twijg haar in de hand; en dat gebeurde aldoor, zodat ze er geen enkele appel af kon plukken, hoe ze zich ook wendde of keerde. Toen zei de moeder: „Drieoogje, ga jij dan de boom eens in, want jij kan nietje drie ogen beter om je heen kijken dan Eenoogje.“ Eenoogje gleed naar beneden, en Drieoogje klom erin. Maar Drieoogje was niet handiger, al kon ze het van nog zoveel kanten bekijken: de gouden appels weken steeds terug. Eindelijk werd de moeder ongeduldig en klom er zelf in, maar ze kon net zo min als Eenoogje en Drieoogje houvast krijgen, de vrucht week terug en ze greep in de lucht. Nu zei Tweeoogje: „Zal ik er eens in klimmen, misschien lukt het mij.“ De zusters riepen: „Och, jij met je twee ogen, wat denk je wel.“ Maar Tweeoogje klom de boom in, en de gouden appels weken voor haar niet opzij; ze vielen haar vanzelf in de hand, zodat ze de één na de ander af kon plukken en haar hele schort vol naar beneden bracht. De moeder nam ze allemaal. Maar in plaats dat zij zelf, Eenoogje en Drieoogje het arme Tweeoogje nu beter behandelden, waren ze alleen maar jaloers op haar, omdat zij alleen aan de vruchten komen kon, en ze gingen nog onaangenamer met haar om dan eerst. Nu gebeurde het eens, toen ze allemaal om de boom stonden, dat er een jonge ridder aan kwam rijden. „Gauw, Tweeoogje!“ riepen de zusters, „kruip weg, zodat we ons niet over jou hoeven te schamen!“ en ze zetten gauw een lege ton over het arme Tweeoogje – die stond net bij de boom – en ze schoven er de gouden appels die ze juist geplukt had, ook onder. De ridder was nu bij hen gekomen en het was een knappe man. Hij hield zijn paard in, bewonderde de prachtige boom van goud en zilver en zei tegen de beide zusters: „Van wie is die boom? Als iemand mij een tak van deze boom geeft, dan kan hij ervoor wensen, wat hij maar wil.“ Toen antwoordden Eenoogje en Drieoogje, dat het hun eigen boom was, en ze zouden graag een tak voor hem plukken. Beide deden ze er grote moeite voor, maar het lukte hun niet, want de twijgen en de vruchten bogen zich aldoor af voor hun aanraking. Toen zei de ridder: „Wat vreemd is dat, de boom is uw eigendom en u hebt toch niet de macht, er iets van te nemen.“ Maar ze verzekerden nogmaals, dat de boom van hen was. Terwijl ze evenwel zo praatten, liet Tweeoogje van onder haar ton uit een paar gouden appels rollen, naar de voeten van de ridder toe, want Tweeoogje was boos, omdat Eenoogje en Drieoogje er zo om jokten. De ridder zag de appels, en vroeg verbaasd waar die vandaan kwamen. Eenoogje en Drieoogje zeiden, dat ze nog een zuster hadden, maar die moest zich maar liever verscholen houden, want ze had maar twee ogen als andere, gewone mensen. Maar de ridder wilde haar zien en zei: „Tweeoogje, laat je eens zien.“ Toen kwam Tweeoogje onder de ton uit, en de ridder verbaasde zich over zo grote schoonheid, en zei: „Wel, Tweeoogje, jij kunt voor me toch zeker wel een tak van die boom afplukken?“ – „Jawel,“ antwoordde Tweeoogje, „dat wil ik wel doen, want het is mijn eigen boom.“ En ze klom erin, haalde met gemak een tak naar zich toe, brak er één af met fijne, zilveren bladeren en gouden vruchten, en gaf die aan de ridder. Deze zei: „Tweeoogje, wat zal ik je daarvoor geven?“ – „Ach,“ zei Tweeoogje, ik heb honger en dorst, verdriet en ellende van de vroege morgen tot de late avond; als u me wilt meenemen en verlossen, dan zou ik heel gelukkig zijn.“ Toen nam de ridder Tweeoogje voor zich op het paard en reed haar naar zijn vaders slot: hij gaf haar prachtige kleren, eten en drinken naar hartelust, en daar hij haar heel erg liefhad, trouwde hij met haar, en de bruiloft werd met grote vreugde gevierd. Toen nu Tweeoogje zo was weggevoerd door de knappe ridder, benijdden de beide zusters haar geluk bijzonder. „Maar we houden toch de boom,“ dachten ze, „al kunnen we de vruchten niet afplukken, iedereen zal er toch naar kijken, naar ons toekomen en er ons om prijzen; wie weet hoe onze tarwe nog eens bloeien zal!“ Maar de volgende morgen was de boom weg en hun hoop vervlogen. En toen Tweeoogje uit het raam van haar slaapkamer keek, zag ze tot haar grote vreugde haar eigen boom daar staan. Tweeoogje leefde nog jaren lang gelukkig. Eens kwamen er twee arme vrouwen bij haar op het slot, en vroegen haar een aalmoes. Tweeoogje keek hen aan en ze herkende haar zusters, Eenoogje en Drieoogje, die zo arm waren geworden, dat ze waren gaan zwerven en hun brood aan de deur moesten bedelen. Maar Tweeoogje heette ze welkom, liet ze goed eten en drinken en zorgde voor hen, zodat ze beiden tenslotte berouw hadden, omdat ze hun zuster in haar jeugd zoveel verdriet hadden aangedaan.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Eenoogje, Tweeoogje en Drieoogje“ is een sprookje uit de verzameling van de Gebroeders Grimm, dat draait om de thema’s jaloezie, ongelijkheid en uiteindelijk vergiffenis. Het verhaal vertelt over een meisje genaamd Tweeoogje, die wordt mishandeld en verwaarloosd door haar moeder en zussen, simpelweg omdat zij twee ogen heeft zoals ieder ander mens.
Terwijl Eenoogje en Drieoogje bijzondere kenmerken hebben door respectievelijk één en drie ogen te bezitten, is Tweeoogje het zwarte schaap van de familie. Door de behandeling die ze ondergaat, lijdt ze honger en verdriet totdat ze hulp krijgt van een wijze vrouw die haar een magische spreuk leert om in haar voedselbehoefte te voorzien via een geit die magische maaltijden voorziet.
Het verhaal ontvouwt zich verder wanneer haar zussen proberen te ontdekken waarom Tweeoogje geen honger meer heeft. Uiteindelijk doodt de moeder de magische geit, maar Tweeoogje krijgt opnieuw steun van de wijze vrouw met het advies om de ingewanden van de geit te begraven. Dit resulteert in de groei van een prachtige boom met zilveren bladeren en gouden vruchten.
Wanneer een ridder verschijnt, zijn de gemene zussen niet in staat om de magische vruchten te plukken, terwijl Tweeoogje dat zonder moeite kan, wat de ridder ertoe aanzet om Tweeoogje mee te nemen en met haar te trouwen. Dit zorgt ervoor dat Tweeoogje van haar ellende wordt gered en dat zij in rijkdom en liefde verder leeft.
Aan het einde van het verhaal raken de zussen in verval en moeten zij bedelen. Toch is Tweeoogje vergevingsgezind en zorgt voor hen, wat symboliseert dat vergeving en vriendelijkheid uiteindelijk sterker zijn dan wrok en jaloezie. Het sprookje heeft dus een moraal die suggereert dat goedheid en rechtvaardigheid uiteindelijk hun beloning vinden, ongeacht de moeilijkheden die men ondervindt.
„Eenoogje, Tweeoogje en Drieoogje“ is een sprookje dat, zoals veel verhalen van de Gebroeders Grimm, meerdere thema’s en symbolieken kan bevatten, afhankelijk van hoe je het interpreteert. Hier zijn enkele mogelijke interpretaties en thema’s die in het verhaal naar voren komen:
Uitzonderlijkheid versus normaliteit: Tweeoogje onderscheidt zich niet door een fysiek kenmerk zoals haar zusters, wat haar aanvankelijk tot buitenbeentje maakt. Dit kan worden geïnterpreteerd als een commentaar op hoe de samenleving gewone, ongebruikelijke eigenschappen vaak over het hoofd ziet en zelfs negeert of onderwaardeert.
Jaloezie en familiedynamiek: De afgunst van Eenoogje en Drieoogje en hun moeder tegenover Tweeoogje laat de donkere kant van familierelaties zien. Hun pogingen om Tweeoogje te controleren en te onderdrukken benadrukken hoe jaloezie destructief kan zijn.
Onrechtvaardigheid en verlossing: Ondanks het onrecht dat Tweeoogje ervaart, vindt ze uiteindelijk geluk en rechtvaardigheid. Dit weerspiegelt het traditionele sprookjesthema dat goedheid en waarheid uiteindelijk beloond worden, terwijl slecht gedrag zijn verdiende loon krijgt.
Magie en transformatie: De wijze vrouw en de magische spreuken symboliseren de mogelijkheid van verandering en hoop. De magie biedt Tweeoogje niet alleen voedsel, maar uiteindelijk ook een manier om te ontsnappen aan haar ongelukkige situatie.
Symboliek van de boom: De boom met zilveren bladeren en gouden vruchten, ontstaan uit de ingewanden van de magische geit, staat symbool voor overvloed en rijkdom. Het feit dat Tweeoogje de enige is die van de boom kan genieten, toont dat echte rijkdom en geluk voortkomen uit innerlijke waarde en verdienste, niet uit externe contacten of macht.
Rechtschapenheid en vergiffenis: Tweeoogje’s bereidheid om haar zusters te vergeven en hen te helpen wanneer ze in nood verkeren, onderstreept het belang van vergiffenis en barmhartigheid.
Door middel van deze interpretaties kunnen we diepere inzichten verkrijgen over menselijke natuur, familiebanden en de manieren waarop individuen onrechtvaardigheid kunnen weerstaan en overwinnen. Het sprookje laat lezers nadenken over de waarde van innerlijke kracht en het idee dat ware schoonheid en kracht vaak onopgemerkt blijven.
„Eenoogje, Tweeoogje en Drieoogje“ is een interessant sprookje van de Gebroeders Grimm dat een rijke linguïstische en thematische analyse verdient. Hieronder geef ik een overzicht van enkele opvallende linguïstische aspecten en thematische elementen van het sprookje:
Namen en Symboliek: De namen van de zusters (Eenoogje, Tweeoogje, Drieoogje) zijn symbolisch en beschrijven hun fysieke kenmerken. Deze namen zijn eenvoudig, makkelijk te onthouden en dragen bij aan de karakterisering van de personages.
Herhaling en Ritme: Het sprookje maakt veelvuldig gebruik van herhaling, vooral in de spreuken zoals „Geitje, mek, Tafeltje, dek“ en „Geitje, mek, Tafeltje, weg“. Deze herhaling creëert een ritme dat typisch is voor volksverhalen en helpt de lezer of luisteraar de belangrijkste elementen van het verhaal te onthouden.
Directe Rede: Het gebruik van directe rede (“Tweeoogje, waarom huil je zo?”) maakt het verhaal levendiger en houdt de betrokkenheid van de lezer vast. Het geeft ook direct inzicht in de relaties en interacties tussen de personages.
Eenvoudige Structuur: De zinnen zijn overwegend eenvoudig en vertonen een typische structuur voor sprookjes: een heldere vertelling zonder al te veel subplots, waardoor het verhaal toegankelijk is voor zowel jong als oud.
Dialect en Archaïsche Taal: Sommige zinswendingen en stijlen zijn kenmerkend voor de tijd en plaatsen waarin de sprookjes werden opgetekend, bijvoorbeeld het gebruik van ouderwetse of regionale woorden en zinsconstructies.
Jaloezie en Uitsluiting: Het centrale thema van het sprookje is de jaloezie van Eenoogje en Drieoogje jegens Tweeoogje, die er „gewoon“ uitziet. Dit thema wordt versterkt door de uitsluiting en de slecht behandeling die Tweeoogje ondergaat vanwege haar normaliteit.
Verlossing en Beloning: Tweeoogje’s ontmoeting met de wijze vrouw en de beloning die ze krijgt, namelijk een magische spreuk en uiteindelijk een beter leven, illustreren de sprookjesachtige moraal dat goedheid en geduld uiteindelijk worden beloond.
De Magische Helper: De wijze vrouw fungeert als magische helper, een vaak voorkomend archetype in sprookjes, die de protagonist in staat stelt obstakels te overwinnen. Ze biedt Tweeoogje een magische oplossing voor haar problemen.
Transformatie en Ontsnapping: Het verhaal eindigt met de transformatie van Tweeoogje’s leven. Ze ontsnapt aan de ellende van haar familie door haar huwelijk met de ridder, een thema dat vaak voorkomt in sprookjes als symboliek voor emotionele en fysieke bevrijding.
Familiedynamiek: De complexe familieverhoudingen in het verhaal zijn interessant; de moeder en zusters behandelen Tweeoogje slecht vanwege haar normaliteit, wat een commentaar lijkt op sociaal conformisme en afwijzing van wat als „normaal“ wordt beschouwd.
Karma en Wederkerigheid: Het lot van Eenoogje en Drieoogje aan het einde van het verhaal kan gezien worden als een karmische rechtvaardigheid. Hun lot als arme bedelaars contrasteert met het welvarende leven van Tweeoogje, die hen ondanks alles vergeeft en helpt.
Dit sprookje is exemplarisch voor de moraal en structuur van traditionele sprookjes, en biedt rijke mogelijkheden voor verdere analyse en interpretatie.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 130 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 511 |
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, FR, PT, FI, HU, IT, JA, NL, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 32.1 |
Flesch-Reading-Ease Index | 67.5 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 8.4 |
Gunning Fog Index | 9.8 |
Coleman–Liau Index | 9 |
SMOG Index | 10.9 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 7.5 |
Aantal karakters | 13.360 |
Aantal letters | 10.340 |
Aantal zinnen | 135 |
Aantal woorden | 2.453 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 18,17 |
Woorden met meer dan 6 letters | 342 |
Percentage lange woorden | 13.9% |
Totaal lettergrepen | 3.505 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,43 |
Woorden met drie lettergrepen | 241 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 9.8% |