Leestijd voor kinderen: 4 min
Er was eens een verstandig, slim boertje; van zijn streken zou veel te vertellen zijn, maar het mooiste verhaal is toch dit, hoe hij de duivel eens te pakken had en hem voor de gek heeft gehouden.
Eens op een dag was het boertje aan het werk geweest op de akker en hij maakte zich juist klaar om weer naar huis te gaan, toen de schemering al gevallen was. Daar zag hij ineens middenop zijn land een hoop gloeiende kolen, en toen hij er vol verbazing naar ging kijken, toen zat er boven op die gloed een klein zwart duiveltje.
„Zit jij soms op je schat?“ zei het boertje. „Jawel,“ antwoordde het duiveltje, „op een schat waar meer goud en zilver inzit, dan jij van je levensdagen gezien hebt.“ – „Die schat ligt op mijn land en is dus van mij,“ zei het boertje. „Zeker, hij is van jou,“ antwoordde de duivel, „als je me twee jaar lang de helft geeft van de opbrengst van je akker: geld heb ik genoeg, maar mijn verlangen gaat uit naar de vruchten der aarde.“
Het boertje ging er op in. „Maar om te voorkomen, dat er ruzie komt bij het verdelen,“ zei hij, „krijg jij, wat boven de grond is, en ik, wat er onder is.“ Dat vond de duivel best, maar ‚t slimme boertje had rapen gezaaid.
Toen de oogsttijd kwam, verscheen de duivel om zijn aandeel te halen, maar wat z’n deel was, was niets dan gele verwelkte blaren, en het boertje, in z’n schik, groef z’n rapen op. „Nu ben je in ‚t voordeel geweest,“ zei de duivel, „maar dat gebeurt geen tweede keer. Nu is jouw aandeel, wat boven de grond is, en het mijne, wat eronder is.“ – „Ook al goed!“ antwoordde het boertje.
En toen het zaaitijd was, toen zaaide het boertje geen rapen, maar tarwe. Het koren rijpte, het boertje ging naar de akker en sneed de volle halmen tot de grond af. Toen de duivel kwam, vond hij niets dan de stoppels, en hij ging woedend door een rotsspleet omlaag. „Zo moet je vossen beetnemen,“ zei het boertje en hij ging z’n schat halen.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Dit verhaal van de Gebroeders Grimm illustreert de sluwheid en het boerenverstand van een simpel boertje dat erin slaagt om de duivel te slim af te zijn. Het centrale thema draait om listigheid en het vermogen om uit ogenschijnlijk nadelige situaties winst te halen door slim na te denken en te anticiperen op de acties van de tegenstander.
In het verhaal sluit het boertje een overeenkomst met de duivel waarbij ze de opbrengst van het land verdelen. De duivel, die verwacht gemakkelijk zijn deel te kunnen krijgen, wordt echter keer op keer misleid door het boertje’s slimme keuzes van gewassen. Door rapen te zaaien als de duivel boven de grond wil oogsten en tarwe als hij onder de grond wil oogsten, zorgt het boertje ervoor dat hij steeds de waardevolle oogst in handen krijgt, terwijl de duivel met lege handen achterblijft.
Deze vertelling kan als een metafoor worden gezien voor het belang van scherpzinnigheid en vindingrijkheid, vooral in situaties waarin men te maken krijgt met sterke tegenstanders of schijnbaar onoverkomelijke hindernissen. Het verhaal toont ook een zekere mate van sociaal commentaar, waarin de eenvoudige mens, met zijn kennis van de natuur en gewassen, de wereldse verleidingen van rijkdom en macht overwint. Het boertje vertrouwt niet op brute kracht, maar eerder op zijn gezond verstand en inzicht, wat hem uiteindelijk de bovenhand geeft over de duivel, een symbool van bedrog en hebzucht.
„Achtergronden bij het sprookje“ kan verwijzen naar het culturele en historische belang van dergelijke verhalen, waarin het boerenleven en de verbondenheid met de aarde centraal staan. De verhalen van de Gebroeders Grimm zijn vaak doordrenkt met morele lessen die de luisteraar of lezer aanzetten tot nadenken over goed en kwaad, slimheid en domheid, en arm en rijk.
Het sprookje „De boer en de duivel“ van de Gebroeders Grimm biedt ruimte voor verschillende interpretaties en thema’s. Hier zijn een paar mogelijke interpretaties:
Slimheid en Vindingrijkheid: Op het meest basale niveau vertelt het verhaal over de slimheid en vindingrijkheid van de boer. Ondanks de aantrekkingskracht van de schat, behoudt de boer zijn verstand en vindt hij wegen om de duivel te slim af te zijn. Dit benadrukt het thema dat intelligentie en strategie kunnen zegevieren over brute kracht of magische krachten.
Natuurlijke Cyclus en Landbouw: Het verhaal is ook een weerspiegeling van de agrarische samenleving waarin het ontstond. Het beschrijft de cyclus van zaaien en oogsten en toont hoe vertrouwd de boer is met deze natuurlijke processen. De keuze van gewassen is een slimme inzet van zijn kennis over wat ondergronds versus bovengronds groeit, wat zijn verbondenheid met het land en de natuur benadrukt.
Verlangen en Hebzucht: De duivel vertegenwoordigt vaak verleiding en hebzucht in verhalen. Zijn interesse in de „vruchten der aarde“ kan worden geïnterpreteerd als een begerigheid naar de tastbare en materiële beloningen van de wereld. De boer gebruikmaakt van deze zwakheid van de duivel om hem te slim af te zijn.
Moraal en Rechtvaardigheid: Er kan ook een morele interpretatie zijn over rechtvaardigheid en eerlijk delen. De duivel probeert de boer uit te buiten, maar door zijn eigen regels om te draaien, weet de boer een rechtvaardiger verdeling van de rijkdom te bewerkstelligen. Dit kan worden gezien als een les over eerlijkheid en integriteit.
Symboliek van Goed en Kwaad: Ten slotte kan de duivel worden gezien als een symbool van het kwaad, dat proberen mensen te misleiden en te bedriegen voor eigen gewin. De nederlaag van de duivel aan de handen van een slimme boer kan worden geïnterpreteerd als de uiteindelijke overwinning van goed over kwaad.
Het verhaal gebruikt humor en ironie om een interessante dynamiek tussen de boer en de duivel te creëren, wat de boodschap versterkt dat intelligentie en een gezonde dosis slimheid waardevolle eigenschappen zijn in het leven.
De linguïstische analyse van het sprookje „De boer en de duivel“ van de Gebroeders Grimm kan op verschillende niveaus worden uitgevoerd. Hier richt ik me op enkele aspecten van syntaxis, morfologie, semantiek en pragmatiek.
In het sprookje is de zinsopbouw grotendeels eenvoudig en duidelijk, wat karakteristiek is voor veel volksverhalen. De syntax volgt meestal een onderwerp-werkwoord-object (SVO) structuur, die typerend is voor de Nederlandse taal. Bijvoorbeeld: „Er was eens een verstandig, slim boertje. “ Ook worden er vaak samengestelde zinnen gebruikt, waarbij ondergeschikte bijzinnen veelvuldig voorkomen. Bijvoorbeeld: „Daar zag hij ineens middenop zijn land een hoop gloeiende kolen, en toen hij er vol verbazing naar ging kijken, toen zat er boven op die gloed een klein zwart duiveltje. “
Het taalgebruik in het sprookje is relatief archaïsch, wat te merken is aan de woordkeuze en de vervoeging van werkwoorden. Bijvoorbeeld, het gebruik van „zou“ in „van zijn streken zou veel te vertellen zijn“ en „zat er boven op die gloed“. Verder zijn er enkele verkleinwoorden zoals „boertje“ en „duiveltje“, wat typisch is voor sprookjes om de luisteraar dichterbij de karakters te brengen en een speels effect te geven.
De semantische structuur van het sprookje bevat thema’s van slimheid en listigheid. Er wordt gespeeld met de begrippen „boven“ en „onder“ de grond, wat op een semantisch niveau een intuïtieve tegenstelling biedt die makkelijk te begrijpen is voor een breed publiek, inclusief kinderen. Het verhaal draait om de winst van de boer door middel van zijn intellect ten opzichte van de duivel, wat een morele betekenis heeft: sluwheid kan zelfs de duivel te slim af zijn.
Pragmatisch gezien wordt er in het sprookje gebruikgemaakt van conversaties die het verhaal vooruit helpen en karakterontwikkeling laten zien. De onderhandelingen tussen de boer en de duivel zijn centraal, en de taalgebruik in hun dialoog draagt bij aan het spanningsveld in het verhaal. De pragmatiek benadrukt ook de boer zijn oplossing en vindingrijkheid als zijn beste kwaliteiten, en laat zo een subtiele les zien: dat intelligentie en strategisch denken belangrijke en aantrekkelijke eigenschappen zijn.
Het sprookje „De boer en de duivel“ maakt gebruik van simpele syntactische structuren waardoor het toegankelijk blijft, terwijl het tegelijkertijd een dieper moreel verhaal vertelt door middel van semantische conflicten en pragmatische interacties. De morfologische keuzes, zoals verkleinwoorden en archaïsche termen, dragen bij aan de klassieke sprookjesachtige sfeer. Dit alles tezamen zorgt ervoor dat het sprookje zijn aantrekkingskracht behoudt door zowel tijdloze thema’s als een herkenbare vertelstijl.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 189 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 1030 |
Vertalingen | DE, EN, ES, FR, PT, HU, IT, JA, NL, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 31.6 |
Flesch-Reading-Ease Index | 76.9 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 7 |
Gunning Fog Index | 9.6 |
Coleman–Liau Index | 8.2 |
SMOG Index | 9.3 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 6.7 |
Aantal karakters | 1.918 |
Aantal letters | 1.454 |
Aantal zinnen | 20 |
Aantal woorden | 357 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 17,85 |
Woorden met meer dan 6 letters | 49 |
Percentage lange woorden | 13.7% |
Totaal lettergrepen | 472 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,32 |
Woorden met drie lettergrepen | 22 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 6.2% |