Leestijd voor kinderen: 9 min
Attentie: Dit is een eng verhaal.
Er waren eens drie arbeiders; ze hadden afgesproken om op hun zwerftochten samen te blijven en altijd in de stad te werken. Maar na een poos kregen ze bij hun meester geen werk meer, zodat ze eindelijk helemaal aan de grond zaten en niets hadden om van te leven. Toen zei de één: „Wat moeten we nu beginnen? We kunnen niet langer hier blijven, we moeten weer gaan zwerven en als we in de stad die we bereiken geen werk vinden, laat ons dan met de herbergier afspreken, dat we hem schrijven waar we zijn, zodat de een bericht kan krijgen van de ander en laat ons dan uit elkaar gaan.“ Dat leek de anderen ook het beste. En zo trokken zij weg.
Onderweg kwamen ze een rijkgeklede heer tegen die vroeg wie ze waren. „We zijn arbeiders en zoeken werk; tot nog toe zijn we bij elkaar gebleven, maar als we geen werk meer vinden, gaan we uit elkaar.“ – „Dat hoeft niet,“ zei de man, „als u doen wilt wat ik u zeg, dan zal het u aan geld en arbeid niet ontbreken, ja, u kunt grote heren worden en in rijtuigen rijden.“ De één zei: „Als het geen kwaad is voor onze ziel en zaligheid, dan zullen we het graag doen.“ – „Nee,“ zei de man, „ik heb geen vat op jullie.“ Maar de tweede had naar zijn voeten gekeken en toen hij één paardepoot en één mensenvoet zag, wilde hij zich niet met hem inlaten. Maar de duivel zei: „Weest maar gerust; ik heb het niet op jullie gemunt, maar op de ziel van iemand anders, die al half aan mij toebehoort, nu moet de andere helft er ook bij.“
Nu ze daar zeker van waren, stemden ze toe, en de duivel vertelde hun, wat hij verlangde: de eerste moest op elke vraag antwoorden: „Wij alle drie,“ de tweede: „Om het geld,“ en de derde: „En dat was in orde.“ Dat moesten ze steeds achter elkaar zeggen, maar verder mochten ze geen woord spreken, en overtraden ze dat gebod, dan zou al het geld meteen verdwenen zijn: maar zolang ze zich daarnaar richtten, zouden hun zakken altijd vol geld zijn. Om te beginnen gaf hij hun meteen zoveel als ze maar dragen konden, en hij gebood hun in de stad naar die en die herberg te gaan. Ze gingen er binnen, de waard kwam naar hen toe en vroeg: „Wilt u wat eten hebben?“ De eerste antwoordde: „Wij alle drie.“ – „Ja,“ zei de waard, „zo bedoelde ik het ook.“ De tweede: „Om het geld.“ – „Natuurlijk,“ zei de waard. Nu werd hun goed eten en drinken gebracht en keurig opgediend. Na het eten moest er betaald worden; en de waard gaf de eerste de rekening, en die zei: „Wij alle drie“ en de tweede: „Om het geld“ en de derde: „En dat is in orde.“ – „Natuurlijk is dat in orde,“ zei de waard, „betalen moeten jullie alle drie, en zonder geld gebeurt er niets.“ Maar ze betaalden meer dan hij gevraagd had. De andere gasten keken ernaar en zeiden: „Die mensen zijn niet wijs.“ – „Ja, dat is zo,“ zei de waard, „ze zijn niet helemaal bij hun verstand.“ Zo bleven ze nog een poos in die herberg en zeiden geen andere woorden dan: ‚Wij alle drie‘, ‚Om het geld‘ en ‚Dat is in orde‘. Maar ze keken goed rond en zagen alles wat er gebeurde.
Nu kwam er een groot koopman met veel geld, en die zei: „Meneer de waard, hier is mijn geld, sluit het weg, daar zijn die drie gekke arbeiders, die konden het wel eens stelen.“ En de waard deed het. Toen hij die mantelzak naar zijn eigen kamer droeg, voelde hij dat hij zwaar was van ‚t goud. En nu gaf hij de drie arbeiders beneden een slaapplaats, maar de koopman kreeg boven een aparte kamer. Het werd middernacht, de herbergier dacht dat iedereen sliep, en hij kwam met zijn vrouw. Ze hadden een hakbijl bij zich en ze sloegen de rijke koopman dood, en na de moord gingen ze weer slapen. Toen het dag was geworden, ontstond er een groot rumoer, de koopman was dood in bed gevonden en hij baadde in zijn bloed. Alle gasten kwamen bijeen, maar de waard zei: „Dat hebben die drie gekke arbeiders gedaan.“ De gasten bevestigden dit en zeiden: „Het kan niemand anders geweest zijn.“
Maar de waard liet hen praten en zei tegen hen: „Hebben jullie de koopman gedood?“ – „Wij alle drie,“ zei de eerste, „Om het geld!“ zei de tweede, en „Dat was in orde,“ zei de derde. „Zie je wel,“ zei de herbergier, „ze zeggen het zelf.“ Dus werden ze naar de gevangenis gebracht en zouden terechtgesteld worden. Maar toen ze zagen dat het ernst ging worden, werden ze toch bang, maar ’s nachts kwam de duivel en zei: „Houd het nog één dag uit, en verpraat jullie geluk niet; er zal je geen haar gekrenkt worden.“
De volgende morgen werden ze voor de rechter geroepen, en die zei: „Zijn jullie de moordenaars?“ – „Wij alle drie.“ – „Waarom hebben jullie de koopman gedood?“ – „Om het geld.“ – „Booswichten dat jullie zijn,“ zei de rechter, „vreesde je dan de zonde niet?“ – „En dat was in orde.“ – „Ze hebben bekend en zijn nog halsstarrig ook,“ zei de rechter, „brengt hen meteen ter dood.“
Zo werden ze naar buiten gebracht, en de waard moest mee in de kring. Toen ze nu door de beulsknechten gegrepen waren en op het schavot geleid, waar de beul al stond met ontbloot zwaard, kwam er opeens een koets met vier bloedrode vossen bespannen zo snel aanrijden, dat het vuur uit de stenen vloog, maar uit het raam wenkte iemand met een witte doek. De beul zei: „Dat betekent gratie,“ en uit de koets werd ook al „Gratie, gratie!“ geroepen. Daar kwam de duivel de koets uit, gekleed als een zeer voornaam heer, met grote pracht; en hij zei: „U drieën bent onschuldig; nu mag u spreken; vertel maar wat u gezien hebt en gehoord.“ Nu zei de oudste: „Wij hebben die koopman niet vermoord, de moordenaar staat daar in de kring,“ en hij wees naar de herbergier, „en als een bewijs: ga naar zijn kelder, daar hangen nog vele anderen, die hij van ‚t leven heeft beroofd.“
Toen zond de rechter de beulsknechten erheen en ze vonden wat verteld was, en toen zij dat de rechter bericht hadden, liet hij de herbergier het schavot bestijgen en het hoofd afslaan. En de duivel zei tegen de drie arbeiders: „Nu heb ik de ziel, waar ik het op gemunt had; jullie drieën zijn nu vrij en hebben je leven lang geld genoeg!“

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„De drie handwerksgezellen“ is een minder bekend sprookje van de gebroeders Grimm, met een vrij duister thema dat doet denken aan verhalen over pacten met de duivel. Het verhaal draait om drie arbeiders die, door werkloosheid gedwongen, uiteindelijk overwegen om een pact met de duivel te sluiten.
De deal lijkt eenvoudig: door slechts drie zinnen voortdurend te herhalen – „Wij alle drie“, „Om het geld“, en „Dat was in orde“ – krijgen ze overvloed en voorspoed. In ruil hoeft hun geweten niet te lijden, aangezien de ziel die de duivel wenst, al half, en binnenkort volledig, aan hem toebehoort.
Het verhaal escaleert wanneer de herbergier waar ze overnachten, samen met zijn vrouw, een rijke koopman vermoordt. De drie gezellen worden hier valselijk van beschuldigd, mede doordat hun mysterieuze antwoorden aan de rechter overduidelijk hun schuld lijken te bevestigen. Op het laatste moment echter, bemoeit de duivel zich persoonlijk met de zaak door hun onschuld te bewijzen en de ware schuldige, de herbergier, te ontmaskeren. Uiteindelijk krijgen de werkgezellen hun vrijheid en een belofte van rijkdom, terwijl de duivel zijn doel bereikt met de ziel van de kwade herbergier.
Dit sprookje onderzoekt thema’s zoals armoede, schuld, rechtvaardigheid en verleiding. Het speelt met het idee dat de schijn kan bedriegen en dat de waarheid uiteindelijk altijd aan het licht komt. De duivel functioneert hier op een ambigue manier; hij is de katalysator voor de oplossing van het mysterie en de beloning voor de drie gezellen, ondanks zijn sinistere aard. Het verhaal biedt daarnaast een kritische blik op menselijke hebzucht en bedrog, vooral gezien de wrede daad van de herbergier en zijn vrouw die het leven van een rijke koopman namen voor financieel gewin.
„De drie handwerksgezellen“ van de Gebroeders Grimm is een van die sprookjes die, bij nadere beschouwing, veel diepere lagen en mogelijke interpretaties bevatten dan op het eerste gezicht lijkt. Hier zijn enkele mogelijke interpretaties en thema’s die uit dit verhaal gehaald kunnen worden:
De verleiding van de duivel: Het verhaal begint met een klassiek motief uit volksverhalen: een ontmoeting met de duivel. De drie gezellen ontvangen een voorstel waarbij ze financieel voordeel hebben zolang ze zich aan een eenvoudig spel van woorden houden. Deze ontmoeting benadrukt de verleiding van het snelle geld en de verleiding van moreel dubieuze zaken wanneer men in nood zit. Het verhaal toont dat, hoewel ze een deal sluiten met de duivel, het niet noodzakelijk betekent dat ze moreel verdorven zijn, maar eerder dat ze navigeren door een wereld vol verleidingen en morele complexiteiten.
Onschuld en misdaad: De arbeiders worden vals beschuldigd van een moord die ze niet hebben gepleegd. Dit benadrukt een thema van gerechtigheid en hoe vaak de werkelijke dader buiten schot blijft terwijl onschuldigen de prijs betalen. De uiteindelijke onthulling van de waard als de ware misdadiger en zijn straf dienen als een morele afwikkeling en herstel van gerechtigheid.
De macht van woorden: In het verhaal dienen de eenvoudige zinnetjes „Wij alle drie“, „Om het geld“ en „Dat was in orde“ zowel als bescherming en als bron van gevaar. De beperking lijkt eerst problematisch als ze worden beschuldigd van moord, maar beschermt hen uiteindelijk omdat het hen de aandacht van de duivel en de juiste oplossing van het mysterie oplevert.
Sociale kritiek: Er is ook een subtiele sociale kritiek aanwezig, namelijk de manier waarop macht en rijkdom bemiddeld worden. De kooplui die bevreesd zijn voor de arbeiders en hen als bedreiging zien, en de herbergier die een gerespecteerd persoon lijkt maar uiteindelijk een moordenaar is, illustreren beide een wereld waarin sociale status niet altijd overeenkomt met moraal.
Het bovennatuurlijke als gerechtigheid: De rol van de duivel in het verhaal is dubbelzinnig. Hij lijkt een antagonist te zijn, maar uiteindelijk leidt zijn aanwezigheid tot een vorm van gerechtigheid. Dit kan gelezen worden als een illustratie dat het bovennatuurlijke of karma op onverwachte manieren kan ingrijpen om de orde te herstellen.
De onvoorspelbaarheid van het lot: Opvallend is hoe het verhaal verlopen zou zijn zonder de tussenkomst van de duivel. Het benadrukt de grilligheid van het lot en hoe een enkele gebeurtenis het leven van de mensen kan veranderen.
Het sprookje blijft, zoals veel andere Grimm-verhalen, intrigerend vanwege de manier waarop het universele problemen aanpakt via een fictieve en soms duistere setting.
De drie handwerksgezellen is een sprookje verzameld door de Gebroeders Grimm. In dit verhaal worden verschillende linguïstische elementen en klassieke sprookjesmotieven gebruikt.
Laten we enkele daarvan analyseren:
–
Traditionele Begin en Einde: Het verhaal begint met „Er waren eens,“ een klassiek begin voor sprookjes, wat het tijdloze en magische karakter van het genre benadrukt. Ook de structuur volgt traditionele lijnen met een duidelijke inleiding, crisis en oplossing.
De Drie Proef: Het getal drie komt vaak voor in sprookjes. Hier zijn er drie arbeiders, en ze moeten drie zinnen onthouden en met elkaar in relatie gebruiken. Het getal geeft een gevoel van volledigheid en symmetrie.
De Duivel: De duivel verschijnt hier als de antagonist, een veelvoorkomend thema in volksverhalen, vertegenwoordiger van verleiding en kwaad. Hij biedt rijkdom in ruil voor een schijnbaar simpele opdracht, maar er zit een verborgen risico aan vast.
Directe Rede: Het verhaal is rijk aan dialogen, die de acties en de karaktereigenschappen van de personages duidelijk maken. De uitvoering van de opdracht houdt in dat de arbeiders slechts drie specifieke zinnen mogen gebruiken als antwoord op allerlei vragen: „Wij alle drie,“ „Om het geld,“ en „Dat was in orde. “ Dit gebruik van repetitie benadrukt hun beperkte keuzevrijheid en benadrukt de komische en soms frustrerende situatie waarin ze verkeren.
Herhaling: De kracht van herhaling wordt gebruikt als een literair middel om spanning en ritme te creëren. De steeds herhaalde zinnen maken deel uit van de humor en absurdisme in het verhaal.
Verleiding en Gevolg: Het centrale thema is de verleiding van rijkdom ten koste van de vrijheid van spraak en actie. Ondanks dat ze medeplichtig zijn, zijn ze ook slachtoffer van omstandigheden buiten hun controle, wat de ambiguïteit van goed en kwaad in menselijk handelen belicht.
Onschuld en Rechtvaardigheid: Uiteindelijk worden de arbeiders vrijgesproken, niet door hun eigen inspanningen, maar door de interventie van een hogere macht (de duivel, in een ironische wending). Dit weerspiegelt een moraal van rechtvaardigheid die overwint, zelfs als de weg ernaartoe onrechtvaardig is.
Het sprookje biedt ook een blik op sociale relaties en klassenverschillen. De arbeiders worden bijna als speelbal gebruikt tussen de herbergier en de duivel, en hun uiteindelijke redding komt door een bovenmenselijke interventie, wat een subtiele kritiek kan zijn op sociale systemen waarin de ‚kleine man‘ vaak machteloos is.
In conclusie, „De drie handwerksgezellen“ combineert typische sprookjesmechanismen zoals mystieke elementen, eenvoudige maar krachtige dialogen, en een sterk moraal verhaal, waardoor het zowel amusant als diepzinnig is. Het nodigt lezers uit na te denken over thema’s van rechtvaardigheid, verleiding, en de aard van ware rijkdom.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 120 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 360 |
Vertalingen | DE, EN, ES, PT, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 30.5 |
Flesch-Reading-Ease Index | 71.5 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 7.9 |
Gunning Fog Index | 10.1 |
Coleman–Liau Index | 8.4 |
SMOG Index | 9.6 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 7.3 |
Aantal karakters | 5.984 |
Aantal letters | 4.546 |
Aantal zinnen | 59 |
Aantal woorden | 1.106 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 18,75 |
Woorden met meer dan 6 letters | 130 |
Percentage lange woorden | 11.8% |
Totaal lettergrepen | 1.521 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,38 |
Woorden met drie lettergrepen | 73 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 6.6% |