Leestijd voor kinderen: 10 min
In oeroude tijden leefden er eens een koning en een koningin, die zeiden elke dag tegen elkaar: „hadden we maar een kindje!“ en ze kregen er maar geen. Maar eens op een keer, toen de koningin juist in bad was, kwam er een kikker uit de vijver naar het land gekropen en hij ging naar de koningin toe en zei: „Uw wens zal vervuld worden; voor het jaar om is, zult u een dochtertje krijgen.“
Wat de kikker gezegd had, dat gebeurde, en de koning kreeg een dochtertje. Het was zo’n prachtig kind, dat de koning uitgelaten van vreugde was en een groot feest aanrichtte. Hij nodigde daarop niet alleen de hele familie, vrienden en bekenden, maar ook alle wijze feeën uit, dat ze ‚t kind genegen zouden zijn en het beschermen. Er waren er dertien in zijn rijk. Maar hij had maar twaalf gouden borden voor hen om van te eten; en daarom moest er één thuis blijven.
Het feest werd met grote pracht gevierd, en toen het ten einde liep, gaven alle feeën hun wondergaven aan het kind; de ene schonk deugd, en de tweede schoonheid, en de derde rijkdom, en zo verder – alles wat er op de wereld maar te wensen is. Toen er elf feeën hun toverspreuk gesproken hadden, verscheen daar opeens de dertiende. Zij wilde zich wreken, omdat ze niet was uitgenodigd. Zonder iemand te groeten, zonder zelfs iemand aan te zien, riep zij met luide stem: „De prinses zal op haar vijftiende jaar gestoken worden door een weefspoel en dood neervallen.“

En zonder verder een enkel woord te spreken, keerde ze zich om, en verliet de zaal. Allen zwegen verschrikt. Daar trad de twaalfde naar voren, die haar wens nog niet gedaan had, en daar zij de onheilsspreuk niet ongedaan kon maken, maar wel kon verzachten, zei ze: „Sterven zal ze niet, maar honderd jaar zal ze slapen.“
De koning wilde zijn kind voor zo’n onheil bewaren, en hij gaf het bevel dat alle weefspoelen in het hele rijk zouden worden verbrand. Intussen werden alle gaven van de goede feeën aan het meisje bewaarheid: ze was zo mooi, zo bescheiden, vriendelijk en verstandig dat ieder die haar zag wel van haar moest houden. Nu gebeurde het dat juist op de dag dat zij vijftien werd, de koning en de koningin niet thuis waren; ze bleef heel alleen in ‚t paleis achter. Om iets te doen, liep zij ‚t hele paleis door, bekeek alle zalen en alle kamers, net zoals ‚t haar inviel. Tenslotte kwam ze bij een oude toren. Een nauwe wenteltrap ging daar omhoog, ze beklom die en ze kwam bij een smalle deur. In het slot stak een roestige sleutel; die draaide ze om: de deur sprong open – daar zat in een klein kamertje een oude vrouw met een spinnewiel en ze spon ijverig haar vlas.

„Goedendag, oud moedertje,“ zei de prinses, „wat doe je daar?“ – „Wel, ik ben aan ‚t spinnen,“ zei het oudje en knikte haar eens toe. „En wat is dat voor een ding dat zo grappig uitsteekt?“ vroeg het meisje en ze wilde ook eens proberen te spinnen. Nauwelijks had ze ‚t spinrokken aangeraakt of de toverspreuk ging in vervulling: ze stak zich in de vinger. Op ‚t zelfde ogenblik dat ze gestoken was, viel ze neer op het bed dat er stond, en ze lag meteen in een vaste slaap.

En die slaap breidde zich uit over ‚t hele paleis: de koning en de koning die juist thuiskwamen en in de hofzaal waren gekomen, begonnen in te slapen en de hele hofhouding erbij. Toen sliepen ook de paarden in de stal, de honden in de tuin, de duiven op het dak, de vliegen aan de muur, ja zelfs ‚t vuur dat in de haard vlamde, werd stil en sliep in; ‚t vlees hield op te pruttelen, en de kok, die de koksjongen die wat uitgevoerd had, juist een draai om zijn oren wou geven, liet hem los en sliep in. En de wind ging liggen en er bewoog geen blad meer aan de bomen van de tuin. Rondom het slot begon een doornenhaag te groeien. Elk jaar werd hij hoger, eindelijk omringde hij het hele paleis en sloot het in, en groeide er boven uit. Er was niets meer van te zien, zelfs niet de vlag op de toren.

Maar nu ging de sage door het land van het mooie, slapende Doornroosje – want zo werd de prinses genoemd – zodat, van tijd tot tijd, er prinsen kwamen, die probeerden om door de heg heen te dringen. Maar het was onmogelijk. De dorens leken wel handen te hebben, ze hielden zich vast aaneen, en de jonge prinsen bleven eraan hangen, konden niet meer loskomen en stierven een jammerlijke dood.
Na lange, lange jaren kwam er weer een prins uit verre landen, en hoorde, hoe een oud man vertelde van die doornhaag, hoe daar een paleis achter moest zijn, en in dat paleis een wondermooie prinses, Doornroosje genaamd, en hoe ze al honderd jaar sliep, en de koning, en de koningin, en de hele hofhouding erbij. Hij had het van zijn grootvader, die had gezien dat er al veel prinsen geweest waren, die door de doornhaag hadden willen dringen, maar ze waren eraan blijven hangen en treurig omgekomen. Toen zei de jonge prins: „Ik ben niet bang; ik wil erheen en het mooie Doornroosje zelf zien.“ De oude man ried het hem af, met kracht en met ernst, maar de jonge man wilde niet luisteren. Er waren juist honderd jaar verlopen; en de dag was aangebroken waarop Doornroosje weer kon ontwaken.

De prins naderde de doornhaag, maar het waren mooie, grote bloemen die van zelf uiteen weken en hem ongehinderd doorlieten. Achter hem sloten ze zich weer volkomen. Op het voorplein zag hij de paarden en de bontgevlekte jachthonden slapen; op het dak zaten de duiven met het kopje onder de vleugel. Hij betrad het paleis: de vliegen sliepen aan de wand, de kok in de keuken hield zijn hand nog op om de koksjongen om zijn oren te slaan en de meid zat met een zwarte kip die geplukt moest worden.

Hij ging verder: hij kwam in de grote zaal; daar lag de hele hofstoet, ze sliepen allen; en naast de troon lagen de koning en de koningin. Verder ging hij, alles was zo stil dat hij zijn adem kon horen; eindelijk kwam hij bij de toren, hij liep de wenteltrap op en opende de deur en kwam in het kamertje waar Doornroosje sliep. Daar lag ze; zij was zo mooi dat hij zijn ogen niet van haar afwenden kon, en hij bukte zich, en hij kuste haar.
Toen hij haar met een kus had aangeraakt, sloeg Doornroosje de ogen op, werd wakker en keek hem allerliefst aan.

Ze gingen toen samen naar beneden, en de koning werd wakker en de koningin en de hele hofstoet en ze zagen elkaar allen met grote verwonderde ogen aan. En de paarden stonden op en stampten, de jachthonden sprongen op en begonnen te kwispelen, de duiven op het dak trokken hun kopjes onder hun vleugels uit, keken rond en vlogen naar ‚t veld, de vliegen aan de wand kropen verder, het vuur in de keuken laaide weer op, snorde en kookte het eten, ‚t gebraad begon weer te pruttelen, en de kok gaf de jongen een draai om zijn oren, dat hij een gil gaf, en de meid plukte de kip.
Toen werd de bruiloft gehouden van de prins met Doornroosje, vol pracht en praal, en zij leefden nog lang en gelukkig tot het einde van hun dagen.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„Doornroosje,“ zoals verteld door de gebroeders Grimm, is een geliefd sprookje dat begint met het wensen van een koning en koningin voor een kind. Hun wens vervult zich op magische wijze door de voorspelling van een kikker. Bij de geboorte van hun dochter, organiseren ze een groot feest en nodigen twaalf van de dertien wijze feeën uit, omdat ze slechts twaalf gouden borden bezitten. De dertiende fee, niet uitgenodigd, verschijnt alsnog en spreekt een vloek uit: op haar vijftiende verjaardag zal de prinses zich prikken aan een spinnewiel en sterven. Gelukkig verzacht de twaalfde fee de vloek, waardoor de prinses in plaats van te sterven, honderd jaar in slaap zal vallen.
De koning probeert een ramp te voorkomen door alle spinnewielen in het rijk te laten verbranden. Toch prikt de nieuwsgierige prinses zich, zoals voorspeld, op haar vijftiende verjaardag en valt in een diepe slaap, samen met het hele paleis. Een dichte doornhaag groeit rondom het kasteel en vele prinsen die proberen binnen te dringen, vinden een wrede dood.
Na honderd jaar komt er een dappere prins die door de inmiddels tot bloemen veranderde haag wordt toegelaten. Hij vindt de slapende prinses en wekt haar met een kus. Het paleis en al zijn inwoners ontwaken eveneens uit hun slaap. Er volgt een grandioze bruiloft, en de prins en Doornroosje leven samen nog lang en gelukkig.
Dit sprookje bevat thema’s van magie, voorbestemming, liefde en uiteindelijke triomf over kwaad. De symboliek van slaap en ontwaking wordt vaak gezien als een overgangsrite of wedergeboorte. De doornhaag kan worden geïnterpreteerd als een beschermende barrière die uiteindelijk doorgang verleent aan de juiste persoon – de prins die Doornroosje weet te bevrijden.
Het sprookje „Doornroosje“ van de Gebroeders Grimm is een klassiek verhaal dat al generaties lang tot de verbeelding spreekt. Zoals bij veel sprookjes zijn er verschillende manieren om het verhaal te interpreteren.
Hier zijn enkele mogelijke interpretaties van het sprookje:
Overgang naar volwassenheid: De vijftiende verjaardag van Doornroosje kan worden gezien als een metafoor voor de overgang van kindertijd naar volwassenheid. De slaapperiode staat symbool voor de groei en rijping die optreden tijdens de puberteit. Wanneer Doornroosje ontwaakt, is ze klaar voor volwassenheid en de liefde.
Onontkoombaar noodlot: Het verhaal belicht het idee van het onontkoombare noodlot. Ondanks de pogingen van de koning om het lot van zijn dochter te veranderen door alle spinnewielen te verbannen, vervult de vloek van de kwade fee zich toch. Dit kan gezien worden als een commentaar op het idee dat bepaalde dingen in het leven niet te vermijden zijn.
Wraak en vergeving: De kwade fee handelt uit wraak omdat ze niet is uitgenodigd voor het feest, wat een les kan zijn over de gevolgen van uitsluiting en het belang van vergeving. Het verhaal laat zien hoe wraak verwoestende gevolgen kan hebben die generaties later nog gevoeld worden.
De kracht van liefde: Uiteindelijk wordt de betovering verbroken door een daad van ware liefde. Dit benadrukt de macht en het belang van liefde en hoe het obstakels kan overwinnen en genezing kan brengen.
Symboliek van slaap en ontwaken: De slaap van Doornroosje en haar koninkrijk kan symbolisch worden geïnterpreteerd als een periode van stilstand of stagnatie, terwijl het ontwaken een hernieuwde vitaliteit en verandering vertegenwoordigt. Dit kan ook duiden op de cyclische aard van verval en herstel.
Verschillende rolmodellen: Met de dertien feeën kan het verhaal ook zijn eigen genderrollen illustreren en bevragen. De twaalf goede feeën geven verschillende gaven die een ideaal vrouwbeeld schetsen, terwijl de kwade fee een alternatief laat zien dat niet aan de norm voldoet en daardoor als bedreiging wordt gezien.
Sociale status en macht: Het verhaal kan ook worden geïnterpreteerd als een reflectie op sociale hiërarchieën en de gevolgen daarvan. De koninklijke familie heeft de middelen om een grote viering te organiseren, maar de uitsluiting van een belangrijke figuur (de dertiende fee) leidt tot catastrofale gevolgen.
Deze interpretaties laten zien hoe rijk en gelaagd sprookjes kunnen zijn, en hoe ze reflecteren op verschillende aspecten van menselijk gedrag en culturele normen. Elk van deze interpretaties zal nu en in de toekomst nieuwe generaties blijven betoveren en uitdagen.
Een linguïstische analyse van het sprookje „Doornroosje“ van de Gebroeders Grimm kan verschillende aspecten omvatten, zoals stilistische kenmerken, syntactische structuren, lexicale keuzes en morfologische elementen. Hieronder geef ik een overzicht van enkele belangrijke taalkundige kenmerken van deze tekst:
Stijl en Register
Formeel en Oudtijds Taalgebruik: De tekst gebruikt een plechtige en wat ouderwetse stijl, die kenmerkend is voor sprookjes. Woorden en zinsstructuren zijn vaak archaïsch, wat het gevoel van een traditioneel verhaal versterkt.
Narratieve Structuur: Het gebruik van een alwetende verteller is typisch voor sprookjes. De verteller biedt een alomvattend perspectief en leidt de lezer door de opeenvolging van gebeurtenissen.
Syntaxis
Complexe Zinsstructuren: De zinnen zijn vaak lang en gecompliceerd, met veel bijzinnen die informatie over context, tijd en actie verschaffen.
Bijvoorbeeld de constructie: „Die en die gebeurden en daarna gebeurde dat. “
Gebruik van Directe Rede: Dialogen worden in directe rede weergegeven, wat helpt om karakters levendig en direct te presenteren.
Lexicon
Specifieke en Beschrijvende Taal: Er wordt gebruikgemaakt van kleurrijke bijvoeglijke naamwoorden en beschrijvingen, vooral bij het omschrijven van personages en situaties (bijvoorbeeld „prachtig kind“, „groot feest“).
Herhaling van Motieven: Termen zoals „honderd jaar slapen“, „doornhaag“, en „prins“ worden herhaald en zijn centrale motieven in het verhaal.
Morfologie
Verouderde Woordvormen: Sommige woordvormen lijken verouderd voor moderne lezers. Dit wordt vaak gezien in sprookjes om een gevoel van tijdloosheid te creëren.
Naamconstructies: De naam „Doornroosje“ zelf is een samenstelling die direct verband houdt met het thema van het verhaal (doorns en slapen).
Symboliek en Thematiek
Symboliek: Het verhaal maakt gebruik van belangrijke sprookjeselementen zoals betovering, slaap, ontwaakt worden door liefde, en een „levensles“ dat geduld en hoop uiteindelijk worden beloond.
Thematische Tweedelingen: Contrasten zoals waken/slapen, goed/kwaad komen vaak voor en versterken de moraal van het verhaal.
In conclusie, de linguïstische elementen van „Doornroosje“ dragen bij aan de sfeer en betekenis van het sprookje. De keuze van taal, stijl en structuur helpt de lezers om zich onder te dompelen in de magische en moralistische wereld die kenmerkend is voor de verhalen van de Gebroeders Grimm.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 50 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 410 |
Vertalingen | DE, EN, EL, DA, ES, FR, PT, FI, HU, IT, JA, NL, KO, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 38.3 |
Flesch-Reading-Ease Index | 63.5 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 10.3 |
Gunning Fog Index | 12.7 |
Coleman–Liau Index | 9.1 |
SMOG Index | 11.3 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 10.4 |
Aantal karakters | 6.867 |
Aantal letters | 5.350 |
Aantal zinnen | 53 |
Aantal woorden | 1.266 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 23,89 |
Woorden met meer dan 6 letters | 182 |
Percentage lange woorden | 14.4% |
Totaal lettergrepen | 1.782 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,41 |
Woorden met drie lettergrepen | 106 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 8.4% |