Leestijd voor kinderen: 10 min
Er was eens een echte student, hij woonde op de bovenste verdieping en bezat niets; er was ook eens een echte winkelier, hij woonde beneden en het hele huis was van hem, en daar woonde ook een kaboutertje want die kreeg
iedere kerstavond een schaal met grutten met een grote kluit boter erop! Dat kon de winkelier geven; en het kaboutertje bleef in de winkel en daar kon hij heel wat leren.
Op een avond kwam de student de achterdeur binnen om zelf kaarsen en kaas te kopen; hij had niemand om die boodschap voor hem te doen en daarom ging hij maar zelf. Hij kreeg wat hij verlangde, hij betaalde en de winkelier en de juffrouw knikten hem „goedenavond“ toe. De juffrouw was iemand die meer kon dan knikken, zij kon heel goed praten. De student knikte terug en bleef toen staan lezen op een blad papier dat om de kaas was gewikkeld. Het was een blad uit een oud boek gescheurd, dat men niet in stukken had mogen scheuren, een oud boek vol poëzie.
„Er liggen er nog meer,“ zei de winkelier, „ik gaf er een oude vrouw een paar koffiebonen voor; als u er mij acht stuivers voor geeft, kunt u de rest krijgen!“
„Dank u, graag,“ zei de student, „geef me dat maar in plaats van de kaas. Ik kan best een boterham zonder iets eten! Het zou jammer zijn wanneer het hele boek in stukken zou worden gescheurd. U bent een prachtkerel, een praktisch man, maar van poëzie heeft u niet meer verstand dan die emmer!“
En dat was helemaal niet aardig, vooral niet tegenover de emmer, maar de winkelier lachte en de student lachte. Het was immers maar een grapje. Maar het kaboutertje ergerde zich dat men zo iets tot een winkelier durfde zeggen, die huiseigenaar was en de beste boter verkocht.
Toen de avond was gevallen, de winkel gesloten en iedereen op de student na in bed lag, trad het kaboutertje binnen en nam de tongriem van de juffrouw; die had zij niet nodig wanneer ze sliep, en als hij die in de kamer neerlegde, waarop dan ook, dadelijk ging dat ding praten en het kon zijn gedachten en gevoelens net zo onder woorden brengen als de juffrouw zelf. Maar slechts één tegelijk kon het krijgen en dat was een zegen, want anders hadden zij allemaal door elkaar gepraat.
Het kaboutertje legde de tongriem op de emmer waarin de oude kranten lagen: „Is het werkelijk waar,“ vroeg hij, „dat u niet weet wat poëzie is?“
„Toch wel, ik weet het,“ zei de emmer, „dat is zo iets dat aan de onderkant van de kranten staat en uitgeknipt wordt. Ik zou zo denken dat ik meer daarvan in mij heb dan de student, en ik ben maar een nederige emmer vergeleken bij de winkelier.“
En het kaboutertje legde de tongriem op de koffiemolen. Nee maar, wat draaide die! Hij legde hem op het botervat en de geldkist; ze waren het allemaal eens met de emmer, en waar de meesten het over eens zijn, dat moet men respecteren.
„Nu komt de student aan de beurt.“ En toen ging het kaboutertje heel zachtjes de keukentrap op naar de zolderverdieping, waar de student woonde. Het licht brandde en het kaboutertje keek door het sleutelgat en zag dat de student zat te lezen in dat kapotte boek van beneden. Wat was het licht daarbinnen! Een heldere straal schoot uit het boek, werd een stam, een machtige boom die zich hoog verhief en zijn takken over de student uitbreidde. Ieder blad was zo fris en iedere bloem was een mooi meisjeskopje, sommige met ogen donker en stralend, andere zo blauw en zo wonderlijk helder. ledere vrucht was een schitterende ster, en toen zong de boom en het klonk verrukkelijk mooi!
Nee, zo’n heerlijkheid had het kaboutertje zich nooit voorgesteld, zeker niet gezien en opgemerkt. En toen bleef hij op zijn tenen staan, hij keek en keek tot het licht binnen uitging. De student blies zijn lamp wel uit en ging wel naar bed, maar het kaboutertje stond er nog altijd, want het gezang klonk nog zo zacht en zo mooi, een lief wiegeliedje voor de student die ging slapen.
„Hier is het heerlijk,“ zei het kaboutertje, „dat had ik niet verwacht! Ik geloof, dat ik bij de student zal blijven…“ Hij dacht na, en dacht verstandig na, en toen zuchtte hij: „De student heeft geen grutjes!“ – en toen ging hij weg – ja, toen ging hij weg naar beneden, naar de winkelier. Het was goed dat hij kwam, want de emmer had bijna de hele tongriem van de juffrouw gebruikt door aan één kant alles te vertellen wat hij in zich had. Hij stond op het punt de riem om te draaien en aan de andere kant hetzelfde te doen, toen het kaboutertje kwam en de tongriem terugbracht naar de juffrouw. Maar de hele winkel, van de geldla tot de brandhoutjes, had van dat ogenblik af dezelfde mening als de emmer. Zij koesterden zo’n achting en hadden zo’n vertrouwen in hem, dat wanneer de winkelier voortaan uit zijn „Nieuws,“ en wel uit het avondblad, de „kunst- en schouwburgrubriek“ las, zij dachten dat het uit de emmer kwam.
Maar het kaboutertje luisterde niet langer naar al die wijsheid en al dat verstand daarbeneden. Nee, zodra het licht uit de zolderkamer scheen was het alsof de stralen sterke ankertouwen waren die hem naar boven trokken. En hij moest weg en door het sleutelgat kijken. Hij voelde zich klein, zoals wij ons klein voelen aan het strand van de bruisende zee, wanneer God in de storm over de golven schrijdt. Hij barstte in tranen uit, hij wist zelf niet waarom, maar het was zo zalig om te huilen. Wat moest het toch heerlijk zijn met de student onder die boom te zitten, maar dat kon niet – hij was blij met het sleutelgat. Daar stond hij nog op de koude gang toen de najaarsstorm door het dakvenstertje blies en het was koud, o zo koud, maar dat voelde het kleine ventje eerst toen het licht werd gedoofd in het dakkamertje en de muziek door de wind werd overstemd. Hoe! toen kreeg hij het koud en kroop weer in zijn warme hoekje, daar was het prettig en behaaglijk. En toen de kerstgrutjes kwamen met een grote kluit boter, ja, toen was de winkelier de baas.
Maar midden in de nacht werd het kaboutertje wakker van een verschrikkelijk spektakel op de vensterluiken, de mensen buiten beukten erop los; de nachtwaker floot, er was een geweldige brand, de hele straat stond in lichterlaaie. Was het hier in huis of bij de buren? Waar? Dat was een schrik! De winkeliersjuffrouw raakte zo in de war dat zij haar gouden ringen uit haar oren nam en die in haar zak stopte om toch iets te redden, de winkelier liep om zijn obligaties en het dienstmeisje om haar zijden mantel te halen, zo iets kon zij betalen; ieder wilde het beste redden en dat wilde het kaboutertje ook: in een paar sprongen was hij de trap op en binnen bij de student, die rustig bij het open venster stond en naar de brand keek die woedde op de binnenplaats van de buren. Het kaboutertje greep op tafel naar het wonderlijke boek, stak het in zijn rode muts en hield die met beide handen vast, de kostbaarste schat van het huis was bevrijd!
Toen ging hij weg, helemaal het dak op, de schoorsteen op en daar zat hij, belicht door het brandende huis aan de overkant en hield met beide handen zijn rode muts vast waarin de schat lag. Nu wist hij wat zijn hart verlangde, wie hij eigenlijk toebehoorde; maar toen de brand geblust was en hij weer tot bezinning was gekomen…
„Ik zal me tussen beiden verdelen!“ zei hij toen. „Ik kan niet de winkelier in de steek laten om de grutjes!“
En dat was echt menselijk! Ook wij gaan naar de winkelier – om de grutjes.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het verhaal „Het kaboutertje bij de winkelier“ van Hans Christian Andersen is een prachtig sprookje dat de waarde van materiële rijkdom tegenover de rijkdom van kennis en kunst onderzoekt. In dit verhaal woont er een kaboutertje in de winkel van een winkelier, die elke kerstavond getrakteerd wordt op een schaal met grutten. Ondertussen woont er boven de winkel een armoedige student die veel waarde hecht aan literatuur en poëzie. Wanneer hij ontdekt dat de winkelier oude boeken scheurt om kaas in te pakken, koopt de student liever het boek dan de kaas, omdat hij poëzie belangrijker vindt dan eten.
Het kaboutertje raakt in verwarring over wat nu echt belangrijk is in het leven. Hoewel hij de winkelier respecteert en waardering heeft voor de materiële zaken die hij biedt, trekt de magische wereld van poëzie die de student hem laat zien ook zijn aandacht. Maar het kaboutertje is praktisch en realiseert zich dat hij voor de heerlijke grutjes in de winkel moet blijven. Uiteindelijk besluit hij zich te verdelen tussen beiden: de materiële beveiliging van de winkelier en de geestelijke rijkdom die de student vertegenwoordigt.
Het verhaal eindigt met de gedachte dat, net als het kaboutertje, mensen vaak naar de winkelier gaan – misschien een metafoor voor het alledaagse en praktische – vanwege de grutjes, hoewel er een wereld van schoonheid en kunst is die ook heel aantrekkelijk is. Het verhaal laat zien hoe mensen in het leven vaak een balans moeten vinden tussen praktische behoeften en geestelijke verrijking.
„Het kaboutertje bij de winkelier“ van Hans Christian Andersen is een verhaal vol symboliek en subtiliteit dat verschillende interpretaties toelaat. Hier zijn enkele mogelijke manieren om het sprookje te begrijpen:
Contrasten tussen materiële en geestelijke waarden: Het verhaal contrasteert de materiële wereld van de winkelier met de geestelijke wereld van de student. De winkelier, representerend de wereld van bezit en rijkdom, biedt het kaboutertje comfort en voedsel, terwijl de student, symbool voor kennis en verbeelding, een verrijking van de geest biedt. De kaboutertjes twijfels symboliseren de menselijke neiging om te balanceren tussen materiële behoeften en geestelijke verlangens.
De kracht van literatuur en poëzie: Het boek vol poëzie dat de student uit de handen van de winkelier redt, benadrukt de waarde van literatuur als iets dat schoonheid en emotionele diepte biedt. Voor de winkelier en zijn zaken vertegenwoordigen de boeken slechts materiële waarde, iets om te versnippen voor verpakkingsmateriaal, terwijl de student de ware betekenis en schoonheid erin ziet.
Symbool van innerlijk conflict: Het kaboutertje belichaamt het innerlijke conflict dat velen voelen tussen comfort en avontuur, tussen de veilige keuze en de meer uitdagende, maar bevredigende, levenspad. De keuze van het kaboutertje om zichzelf ‚tussen beiden te verdelen‘ kan worden gezien als een compromis tussen deze twee levenswijzen.
De rol van het sociale verschil: Het verhaal kan ook gelezen worden als commentaar op sociale stratificatie. De student en de winkelier leven in hetzelfde gebouw, maar in totaal verschillende werelden. Het kaboutertje, dat zich tussen beide sferen beweegt, laat zien hoe de maatschappelijke scheidslijnen vaak in stand worden gehouden door materiële omstandigheden.
De kracht van een objectieve waarnemer: Het kaboutertje krijgt inzicht door de tongriem van de juffrouw, en fungeert als een observator die een unieke blik heeft op beide kanten van de menselijke ervaring – het praktische en het poëtische. Dit laat zien hoe belangrijk het is om verschillende gezichtspunten te waarderen.
Dit sprookje van Andersen is rijk aan elementen die de lezer uitnodigen om na te denken over hun eigen waarden, prioriteiten en de constante spanning tussen het praktische en het idealistische in het leven.
„Linguïstische analyse van het sprookje ‚Het kaboutertje bij de winkelier‘ van Hans Christian Andersen“
Hans Christian Andersen’s sprookje „Het kaboutertje bij de winkelier“ biedt een rijke tekst voor linguïstische analyse, waarbij verschillende niveaus van taalgebruik en literaire technieken kunnen worden onderzocht. Hier volgt een overzicht van enkele linguïstische aspecten die in dit sprookje relevant zijn:
Gebruik van Archaïsche Woorden: Andersen gebruikt enkele ouderwetse termen en uitdrukkingen die typerend zijn voor de tijd en stijl waarin hij schreef, zoals „stuivers“ en „grutjes“. Deze woorden kunnen een ouderwetse sfeer creëren die past bij de sprookjesachtige setting.
Dialect of Specifieke Taalregisters: De taal bevat geen duidelijke dialectische of regionale varianten, maar de formele toon en beleefde aanspreekvormen („u“, „juffrouw“) zijn kenmerkend voor de 19e-eeuwse burgerlijke setting.
Verkleinwoorden: Het gebruik van verkleinwoorden zoals „kaboutertje“ draagt bij aan de sprookjesachtige, sympathieke sfeer. Verkleinwoorden worden vaak in sprookjes gebruikt om personages of objecten pittoresker en aantrekkelijker te maken.
Complexe Zinsstructuren: Andersen maakt gebruik van lange, samengestelde zinnen, die typisch zijn voor literaire werken uit die tijd. Dit kan bijdragen aan het ritme en de vloeiende vertelstijl van het sprookje.
Directe Rede: Het gebruik van veel dialoog laat de personages tot leven komen en toont hun verschillende perspectieven en karakters.
Interpersoonlijke Relaties: De interacties tussen de student, de winkelier en het kaboutertje reflecteren sociale hiërarchieën en waarden. De student waardeert poëzie boven materiële zaken, terwijl de winkelier een meer praktische benadering van het leven heeft.
Humor en Ironie: De communicatie tussen de personages bevat subtiele humor en ironie, vooral in de interacties van de student met de winkelier en de gesprekken die de kabouter voert met de objecten in de winkel.
Thema’s van Kennis en Waarde: Het sprookje onderzoekt wat werkelijk waarde heeft—materialisme tegenover cultuur en kennis—door de belevingen en keuzes van de personages.
Symboliek: Elementen zoals het oude boek, de boom en de kabouter zelf dienen als symbolen voor wijsheid, groei en neutraliteit in de wereld van mensen en magie.
Vertelperspectief: Het sprookje is geschreven vanuit een alwetende derde persoon, waardoor de lezer inzicht krijgt in de gedachten en gevoelens van zowel menselijke als magische personages.
Morele Les: Het verhaal draagt een impliciete morele boodschap uit over de waarde van kennis en cultuur boven materiële bezittingen.
Al deze linguïstische elementen werken samen om de rijke, gelaagde wereld van het sprookje te scheppen. Andersen’s gebruik van taal speelt een cruciale rol in het boeiende en tijdloze karakter van zijn vertelling.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Vertalingen | DE, EN, DA, ES, IT, NL |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 37.1 |
Flesch-Reading-Ease Index | 64.9 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 9.3 |
Gunning Fog Index | 12 |
Coleman–Liau Index | 9.8 |
SMOG Index | 11.2 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 9.2 |
Aantal karakters | 7.321 |
Aantal letters | 5.764 |
Aantal zinnen | 65 |
Aantal woorden | 1.327 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 20,42 |
Woorden met meer dan 6 letters | 221 |
Percentage lange woorden | 16.7% |
Totaal lettergrepen | 1.902 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,43 |
Woorden met drie lettergrepen | 127 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 9.6% |