Leestijd voor kinderen: 11 min
Er waren eens een man en een vrouw, die al heel lang tevergeefs hadden gehoopt, dat zij een kind zouden krijgen; maar eindelijk leek het erop dat de lieve God hun wens toch zou vervullen. Nu hadden deze mensen aan de achterkant van hun huis een klein raam, waardoor je in een prachtige tuin kon kijken, die vol stond met prachtige bloemen en planten.
Die tuin was echter door een hoge muur omgeven en niemand waagde het er binnen te gaan, want er woonde een toverkol die heel machtig was en door iedereen werd gevreesd. Op een dag stond de vrouw voor dat raam en keek in de tuin naar beneden; daar zag ze een heel bed beplant met de mooiste raponsjes, en die waren zo fris en zo groen, dat ze ervan watertandde en een hevig verlangen kreeg van die raponsjes te eten. Elke dag werd dat verlangen groter en omdat ze wist dat ze er toch niets van krijgen kon, werd ze steeds magerder en zag er bleek en ellendig uit. Toen werd haar man bang en vroeg: „Wat scheelt er aan, lieve vrouw?“ – „Ach,“ zei ze, „als ik geen raponsjes uit de tuin achter ons huis kan krijgen, dan zal ik sterven.“ De man hield veel van haar en dacht: „Voor je je eigen vrouw laat omkomen, moet je haar maar van die raponsjes halen, wat het je ook kost.“ Toen de schemering gevallen was klom hij dus de muur over en liet zich zakken in de tuin van de toverkol, griste in allerijl een handvol raponsjes weg en bracht die naar zijn vrouw. Ze maakte er dadelijk sla van en at het met grote gulzigheid. Maar het smaakte haar zo bijzonder goed, dat ze er de volgende dag nog driemaal zoveel trek in had. Wilde ze rust hebben, dan moest de man nog een keer in de tuin klimmen. Dus begon hij in de avondschemering weer zijn tocht, maar toen hij zich van de muur liet zakken, schrok hij ontzettend want de toverkol stond voor hem. „Hoe durf je,“ sprak ze met toornige blik, „om in mijn tuin te klimmen en als een dief mijn raponsjes te stelen? Dat zal je duur komen te staan.“ – „Ach,“ antwoordde hij, „laat genade gelden voor recht.

Ik heb alleen uit nood gehandeld; mijn vrouw heeft uw raponsjesbed vanuit haar raam gezien en had er zo’n groot verlangen naar dat ze was gestorven als ze er niet van gegeten had.“
Toen werd de toverkol kalmer en zei: „Als het zo is als je vertelt, dan zal ik je toestaan zoveel raponsjes mee te nemen als je wilt, maar op één voorwaarde: mij moet je het kind geven, dat je vrouw ter wereld zal brengen. Het zal goed verzorgd worden en ik zal er een moeder voor zijn.“ In zijn angst beloofdde de man van alles en nauwelijks was het kindje geboren of de toverkol kwam binnen en gaf aan het kind de naam Raponsje en nam het mee.
Raponsje werd het mooiste kind op aarde. Toen zij twaalf jaar was geworden sloot de toverkol haar op in een toren die in het bos stond en waar geen trap en geen deur in was, alleen helemaal bovenin was een klein raampje. Als de toverkol naar binnen wilde dan ging ze beneden aan de voet van de toren staan en riep:
„Raponsje, Raponsje
laat je vlechten neer.“
Raponsje had prachtig lang haar, fijn als gesponnen goud.

Als ze de stem van de toverkol hoorde, nam ze haar vlechten ter hand, wierp ze over het kozijn omlaag; dan vielen ze wel twintig el naar beneden; en langs die vlechten klom de toverkol omhoog.
Na een paar jaar gebeurde het, dat de zoon van de koning door het bos reed en langs de toren kwam. Daar weerklonk een gezang, helder en lieflijk, zodat hij zijn paard liet stilhouden en bleef luisteren.

Dat was Raponsje die in haar eenzaamheid zong om de tijd te verdrijven. De prins wilde haar bezoeken en zocht naar een ingang van de toren, maar er was nergens een deur te vinden. Hij reed weer naar huis, maar het mooie gezang had zijn hart zozeer getroffen, dat hij elke dag uitreed naar ‚t bos om te luisteren.

Eens stond hij achter een boom, toen zag hij de toverkol aankomen, en hoorde haar omhoog roepen:
„Raponsje, Raponsje
laat je vlechten neer!“
Toen liet Raponsje haar vlechten vallen, en de toverkol klom omhoog. „Is dat de ladder die omhoog voert, dan zal ik mijn geluk ook eens beproeven.“

En toen de volgende dag de schemering viel, ging hij naar de toren en riep:
„Raponsje, Raponsje
laat je vlechten neer!“
Meteen vielen de vlechten het venstertje uit en nu was het de prins die omhoog ging. Eerst schrok Raponsje geweldig, toen er een man bij haar binnenkwam, maar de prins begon heel vriendelijk te praten en vertelde haar hoe hij altijd zo genoten had van haar gezang, dat het hem niet met rust had gelaten en hij haar zelf eens had willen zien. Toen was Raponsje niet bang meer, en toen hij vroeg of zij met hem wilde trouwen, en ze zag dat hij jong en knap was, dacht ze: „Die zal meer van mij houden dan de oude vrouw Gotel,“ en ze zei „ja“ en legde haar hand in de zijne. Zij zei: „Ik wil graag met je meegaan, maar ik weet niet, hoe ik uit deze toren moet komen. Als je bij mij komt, breng dan elke keer een streng zijde mee, daarvan zal ik een ladder vlechten, en als die klaar is, kan ik naar beneden, en dan neem je me mee op ‚t paard.“ Ze spraken af, dat hij voortaan elke avond komen zou, want overdag kwam de toverkol. Deze had er niets van gemerkt, tot eens op een keer Raponsje vroeg:
„Zeg me toch eens, vrouw Gotel, hoe komt het toch, dat u zo zwaar bent om naar boven te trekken, veel zwaarder dan de prins, die is altijd in een oogwenk boven.“
„O jij goddeloos kind!“ riep de toverkol, „wat moet ik daar van je horen; ik dacht nog wel dat ik je volkomen had opgesloten, en nog heb je me bedrogen!“
In haar woede nam ze het mooie haar van Raponsje in haar linkerhand, greep met de rechter een schaar, en ritsrats was alles afgeknipt en de mooie vlechten lagen op de grond. En ze was zo onbarmhartig om de arme Raponsje naar een wildernis te brengen, waar ze in armoe en ellende moest leven.
Nog dezelfde dag dat ze Raponsje verstoten had, maakte de toverkol ’s avonds de afgeknipte vlechten aan het venster vast en toen de prins kwam en riep:
„Raponsje, Raponsje
laat je vlechten neer!“
liet zij ze naar buiten vallen. De prins klom erin, maar boven vond hij niet zijn lieve vrouw, maar de toverkol, die hem met boze, ja met giftige blikken aanzag. „Zo,“ sprak zij honend, „je wilde je vrouw bezoeken, maar de vogel is gevlogen, het nest is leeg en ze zingt niet meer; de kat heeft haar gehaald en zal haar nog de ogen uitkrabben! Raponsje is verloren, nooit zul je haar weer zien!“
De prins was zo bedroefd, dat hij in vertwijfeling uit het raam sprong: hij leefde nog wel. maar de doornstruiken die zijn val braken, staken hem de ogen blind. Zo dwaalde hij gebrekkig door het bos, leefde van boomwortels en bosbessen, en deed niets dan jammeren dat hij zijn jonge vrouw verloren had. Zo zwierf hij jaren rond, tot hij dwaalde naar de wildernis waar Raponsje met haar tweeling, een jongen en een meisje, een zorgelijk bestaan leidde.

Hij hoorde een stem, ze scheen hem zo bekend; hij volgde de richting van ‚t geluid, en toen hij nader kwam, herkende Raponsje hem en viel hem om de hals en schreide. Twee van haar tranen echter vielen op zijn ogen, en toen werden ze weer helder, en hij kon weer zien als vroeger. Hij bracht haar naar zijn rijk, waar hij met blijdschap werd ontvangen, en zij leefden nog lang en gelukkig.

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het sprookje „Raponsje“ van de Gebroeders Grimm vertelt het verhaal van een stel dat wanhopig verlangt naar een kind. Wanneer de vrouw zwanger raakt, hunkert ze naar raponsjes (raapstelen) uit de tuin van een machtige toverkol. Haar man steelt ze voor haar, maar wordt betrapt door de toverkol. In ruil voor genade moet hij hun kind aan haar beloven.
Het meisje, Raponsje genaamd, groeit op tot een beeldschoon kind en wordt op twaalfjarige leeftijd opgesloten in een toren zonder deuren of trappen, met alleen een klein raampje bovenin. De toverkol kan alleen bij haar komen door Raponsjes lange gouden vlechten te gebruiken als touwladder.
Op een dag hoort een prins Raponsje zingen vanuit de toren en wordt betoverd door haar stem. Hij ontdekt hoe de toverkol de toren betreedt en doet hetzelfde om Raponsje te ontmoeten. Ze worden verliefd en plannen hun ontsnapping.
De toverkol komt er echter achter dat Raponsje contact heeft met de buitenwereld en straft haar door haar haar af te knippen en haar naar een onherbergzame wildernis te verbannen. De prins, inmiddels erg verliefd op Raponsje, komt erachter en springt in zijn wanhoop van de toren. Hij overleeft de val, maar wordt blind door de doornenstruiken.
Jaren later, terwijl hij blind en zwervend rondloopt, vindt de prins Raponsje opnieuw. Haar tranen genezen zijn blindheid, en ze herenigen zich. Ze keren terug naar zijn koninkrijk, waar ze worden verwelkomd en samen een gelukkig leven leiden met hun kinderen. Het verhaal eindigt met de boodschap van liefde en verlossing.
Het sprookje „Raponsje“ van de Gebroeders Grimm is een klassiek verhaal dat zich leent voor verschillende interpretaties. Hier zijn enkele mogelijke interpretaties en thema’s die vaak besproken worden in relatie tot dit sprookje:
Verlangen en Consequenties: Het verhaal begint met het verlangen van een vrouw naar raponsjes, wat haar uiteindelijk bijna fataal wordt. Dit kan symbool staan voor de menselijke neiging om verlangens na te jagen zonder rekening te houden met de consequenties. De raponsjes zelf worden gezien als een symbool van vruchtbaarheid en verlangen.
Ouder-kind Relatie: De overeenkomst tussen de man en de toverkol over het ongeboren kind kan worden gezien als een commentaar op ouderlijke verantwoordelijkheid en eigendomsrelaties met betrekking tot kinderen. De ouders geven hun kind weg in ruil voor bevrediging van tijdelijke verlangens, wat leidt tot de isolatie van Raponsje.
Gevangenschap en Vrijheid: Raponsje’s opsluiting in de toren kan geïnterpreteerd worden als een metafoor voor de onderdrukking en gecontroleerde vrijheid die velen, vooral vrouwen, in gefabriceerde omgevingen ervaren. Haar uiteindelijke ontsnapping en een nieuw leven vinden met de prins symboliseren bevrijding.
Verraad en Vertrouwen: Raponsje’s verhaal omvat thema’s van verraad (door haar ouders en de toverkol) en herwonnen vertrouwen in relaties, vertegenwoordigd door de prins die haar met geduld en liefde benadert.
Transformatie en Groei: Zowel Raponsje als de prins ondergaan transformaties; Raponsje groeit van een geïsoleerd kind naar een onafhankelijke vrouw en moeder, terwijl de prins door zijn beproevingen leert liefde en verlies te begrijpen, uiteindelijk zijn zicht terugkrijgt en met Raponsje herenigd wordt.
Boze Stief- of Pleegouders: De toverkol representeert het archetype van de boze stief- of pleegouder, die vaak voorkomt in sprookjes. Haar rol benadrukt het gevaar dat schuilt in de verwachtingen van een strenge ouderfiguur.
Elk van deze interpretaties biedt een ander perspectief op de dynamiek van het verhaal en benadrukt de complexe aard van menselijke verlangens, relaties en groei. Zoals met veel sprookjes, ligt de kracht van het verhaal in zijn vermogen om verscheidene diepere betekenislagen te bieden, afhankelijk van de context waarin het wordt gelezen of geanalyseerd.
De linguïstische analyse van het sprookje „Raponsje“ van de Gebroeders Grimm kan op verschillende niveaus worden uitgevoerd, waaronder fonologie, morfologie, syntaxis, en semantiek. Hieronder worden enkele aspecten van de linguïstische kenmerken van dit sprookje besproken:
Fonologie
Klankpatronen: Het sprookje maakt gebruik van rijm en alliteratie, hoewel dat in de vertaling minder prominent kan zijn dan in de oorspronkelijke Duitse tekst. Bijvoorbeeld, de naam „Raponsje“ zelf heeft een melodische klank, passend bij het sprookjesgenre.
Morfologie
Woordsamenstellingen en verbuigingen: De tekst bevat veel samenstellingen en verouderde verbuigingen die typisch zijn voor sprookjes. Voorbeelden zijn „watertandde“, „beheerste“, en „aftoppen“.
Diminutieven: Zoals gebruikelijk in sprookjes voor een zachtere of lieflijkere toon, zoals in „kindje“.
Syntaxis
Zinsstructuren: Het sprookje bevat lange, samengestelde zinnen met bijzinconstructies die de narratieve flow helpen bevorderen. Voorbeelden zijn de gebruikelijke introducties van sprookjes met „Er waren eens“ en complexe zinnen zoals „En ze was zo onbarmhartig om de arme Raponsje naar een wildernis te brengen, waar ze in armoe en ellende moest leven. “
Directe rede: Veel gebruik van directe rede geeft levendigheid aan de dialogen, zoals de interacties tussen Raponsje, de prins, en de toverkol.
Semantiek
Symboliek: Het gebruik van symbolen zoals de toren, de vlechten, en de wildernis dragen bij aan de diepgang van het verhaal. De toren staat voor isolatie, de vlechten voor verbinding, en de wildernis voor beproeving of ontbering.
Motieven: Zoals in veel sprookjes zijn er motieven van verlangen, redding, en transformatie aanwezig, zoals het verlangen van de vrouw naar raponsjes, de redding van Raponsje door de prins, en de uiteindelijke transformatie of herstel van de prins na zijn blindheid.
Pragmatiek
Interacties en beleefdheid: De personages gebruiken verschillende registers en beleefdheidsstrategieën, zoals de smekingen van de man bij de toverkol en de hoffelijkheid van de prins tegenover Raponsje.
Het sprookje volgt een klassieke drie-aktenstructuur: introductie (het verlangen naar raponsjes), complicatie (de opsluiting en ontmoetingen in de toren), en resolutie (het geluk van hereniging).
Culturele en historische context
– Het sprookje weerspiegelt middeleeuwse en vroeg-moderne waarden en angsten, zoals de machtsdynamiek rond hekserij en de nadruk op het huwelijk als economische en sociale instelling.
Deze linguïstische aspecten zijn kenmerkend voor het sprookjesgenre en dragen bij aan de effectiviteit van de vertelling en de blijvende populariteit van „Raponsje“ als onderdeel van de sprookjestraditie.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 12 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 310 |
Vertalingen | DE, EN, EL, DA, ES, FR, PT, IT, JA, NL, KO, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 38.2 |
Flesch-Reading-Ease Index | 66.8 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 9.7 |
Gunning Fog Index | 12.6 |
Coleman–Liau Index | 8.8 |
SMOG Index | 11.8 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 9.8 |
Aantal karakters | 7.205 |
Aantal letters | 5.621 |
Aantal zinnen | 58 |
Aantal woorden | 1.346 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 23,21 |
Woorden met meer dan 6 letters | 202 |
Percentage lange woorden | 15% |
Totaal lettergrepen | 1.853 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,38 |
Woorden met drie lettergrepen | 131 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 9.7% |