Childstories.org
  • 1
  • Alle sprookjes
    van Grimm
  • 2
  • Gesorteerd op
    leestijd
  • 3
  • Perfect voor
    het voorlezen
Van de visser en zijn vrouw
Van de visser en zijn vrouw Märchen

Van de visser en zijn vrouw - Sprookje van de Gebroeders Grimm

Leestijd voor kinderen: 21 min

Er was eens een visser en z’n vrouw, die zo arm waren, dat ze alleen maar in een pot konden wonen, vlak aan zee. De visser ging elke dag hengelen; en dan hengelde hij en hengelde hij maar.

Zo zat hij ook eens bij zijn hengel en keek steeds in ‚t blanke water, en hij keek en keek. Daar dook de dobber diep onder, en toen hij ‚m ophaalde, had hij een grote bot. Toen zei de bot tegen ‚m: „Hoor jij es visser,“ zei-d-ie, „laat me leven, een echte bot ben ‚k toch niet, ik ben een betoverde prins. Wat had je eraan als je me dood maakte? Lekker ben ik toch niet, zet me weer in ‚t water en laat me zwemmen.“ – „Nou,“ zei de man, „zoveel woorden hoef je ook niet vuil te maken; een bot die praten kan, die zou ‚k ook liever maar laten zwemmen.“

Meteen zette hij de bot weer in ‚t blanke water, de bot dook onder en liet een lange streep bloed achter zich.

Van de visser en zijn vrouw SprookjeBeeld: Paul Hey (1867 – 1952)

Toen stond de visser op en ging naar z’n vrouw in de pot. „Man,“ zei de vrouw, „niks gevangen?“ – „Nee, “ zei de man, „een bot gevangen, die zei – een betoverde prins was-ie, toen liet ik ‚m maar weer zwemmen.“ – „Heb je dan geen wens gedaan?“ zei de vrouw. „Nee,“ zei de man, „wat zou ik nu wensen?“ – „Ach,“ zei de vrouw, „wat is dat nou, altijd in zo’n pot te wonen, je had toch wel ’n vissershutje kunnen wensen. Kom ga ernaar toe, en roep ‚m; zeg ‚m, we wilden zo graag ’n klein hutje hebben – dat doet-ie vast.“ – „Ach,“ zei de man, „moet ik er dan weer op uit?“ – „Och,“ zei de vrouw, „je had ‚m toch gevangen, je hebt ‚m weer laten zwemmen – hij doet ‚t vast. Vooruit, ga meteen.“ De man wou nog niet echt, maar hij wilde z’n vrouw ook niet tegenwerken, en daarom ging hij weer naar de zee.

Toen hij daar kwam, was de zee helemaal groen en geel en goor – niet meer zo blank als eerst. Hij ging er bij staan en zei:

„Mannetje, mannetje Timpe Te,
botje, botje in de zee,
mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
ze wil niet zoals ik wil.“

Daar kwam de bot aanzwemmen en zei: „Nou, wat wil ze dan?“ – „Och,“ zei de man, „ik had je immers gevangen – nou zei m’n vrouw, ik had wat moeten wensen. Ze wou niet meer in die pot wonen. Ze wil ’n hut.“ – „Ga maar,“ zei de bot, „ze heeft ‚m al.“ De man ging weer weg, en de vrouw zat niet meer in die pot, er stond nu een hut, en de vrouw zat voor de deur, op ’n bank. Toen nam z’n vrouw hem bij de hand en zei: „Kom d’r maar in; kijk, dat is toch veel beter.“ En ze gingen naar binnen, en in de hut was eerst een kleine gang, en een klein mooi kamertje en ’n opkamer en daar stond voor elk ’n bed, en d’r was een keuken en ’n kelder, alles op z’n mooist, en gereedschappen, tin, en koper, en alles wat er bij hoort. En d’r achter een plaatsje met kippen en eenden, en nog ’n tuintje met groente en vruchtbomen. „Nou?“ zei de vrouw, „is ‚t niet mooi?“ – „Ja,“ zei de man, „zo moet ‚t blijven, dan kunnen we echt gezellig leven.“ – „Dat kan je denken,“ zei de vrouw. En ze aten wat en gingen naar bed. Zo ging het acht dagen, en veertien dagen. Toen zei de vrouw: „Hoor es man. Dat hutje is nauw en ‚t plaatsje en de tuin zijn maar erg klein, die bot had ons best een groter huis kunnen geven. Ik zou wel in een mooi stenen slot willen wonen; kom, ga naar de bot, die moet ons een slot geven.“ – „Och vrouw,“ zei de man, „die hut is groot genoeg, wat willen wij nou in een kasteel doen.“ – „Ach wat,“ zei de vrouw, „ga nou maar, de bot kan dat zeker wel.“ – „Nee vrouw,“ zei de man, „die bot heeft ons nou al die hut gegeven, ik wil nou niet weer aankloppen, de bot mocht es boos worden.“ – „Ga toch!“ zei de vrouw, „hij kan ‚t immers goed en doet ‚t graag, ga jij nou maar.“ De man z’n hart werd zwaar, hij wou niet, hij zei bij zichzelf, „‚t Is niet in orde.“ Maar eindelijk ging hij toch. Toen hij aan de zee kwam, was het water helemaal violet en donkerblauw en grauw en dik, en helemaal niet meer zo groen en geel als de vorige maal. Hij ging staan en zei:

„Mannetje, mannetje Timpe Te,
botje, botje in de zee,
mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
ze wil niet zoals ik wil.“

„Nou, wat wil ze dan?“ zei de bot. „Ach,“ zei de man half bedroefd: „ze wil in een groot stenen slot wonen.“ – „Ga maar, ze staat al voor de deur,“ zei de bot. Toen ging de man terug en dacht dat hij naar huis ging – en toen hij er kwam, stond de vrouw voor een groot stenen paleis, en de vrouw stond bovenop de trappen en wou binnengaan, ze nam hem bij de hand en zei: „Ga mee naar binnen.“

Van de visser en zijn vrouw Sprookje

En hij ging mee naar binnen en in ‚t slot was ’n groot deel met marmeren tegels bevloerd, en er waren veel bedienden, die de grote deuren open hielden, en de wanden waren allemaal blank met mooie tapijten behangen en in de kamer stonden louter gouden stoelen en tafels, en kristallen kroonluchters hingen aan de balken, en al de zalen en kamers hadden vloerkleden, en eten en beste wijn stond op de tafels, die bijna bezweken onder de zwaarte. En achter ‚t slot was een grote hof met een koeienstal en ’n paardenstal en koetsen, en een grote prachtige tuin, met de mooiste bloemen en vruchten, en een park van ’n halve mijl met herten en reeën en hazen en alles wat men zich maar wensen kon.

Van de visser en zijn vrouw SprookjeBeeld: Paul Hey (1867 – 1952)

„Nou,“ zei de vrouw, „is dat niet mooi?“ – „Och ja,“ zei de man, „zo zal ‚t ook blijven, en nu zullen wij in dit mooie slot wonen en tevreden zijn.“ – „Daar zullen we ’s over denken,“ zei de vrouw, „en er een nachtje over slapen.“ En zo gingen ze naar bed. De volgende morgen werd de vrouw eerst wakker, ‚t was net dag, en ze zag uit haar bed ‚t heerlijke land voor zich liggen. De man rekte zich nog uit, toen stootte ze hem met haar elleboog in de zij en sprak: „Man, sta op en kijk ‚t raam uit. Zeg, kunnen wij niet koning worden over dat heerlijke land? Ga naar de bot, zeg dat we koning willen zijn.“ – „Och vrouw!“ zei de man, „wat wouen wij koning zijn! Ik wil geen koning zijn.“ – „Nou,“ zei de vrouw, „wil jij geen koning zijn, ik wil koning zijn. Ga naar de bot en zeg ‚m: ik wil koning zijn.“ – „Ach vrouw,“ zei de man, „wat moet jij koning zijn? Dat wil ik niet eens zeggen.“ – „Waarom niet?“ zei de vrouw – „ga dadelijk, ik moet en ik zal koning zijn.“ Toen ging de man heen en hij was heel verdrietig, dat zijn vrouw koning wou worden. „Dat is niet goed en het klopt niet,“ dacht hij. En hij wou niet gaan. Maar hij ging toch. En toen hij bij de zee kwam, was de zee helemaal grijsgrauw en zwart en dik, en ‚t water kwam van onder naar boven en ‚t stonk ook. Toen ging hij staan en zei:

„Mannetje, mannetje Timpe Te,
botje, botje in de zee,
mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
ze wil niet zoals ik wil.“

„Nou, wat wil ze dan?“ zei de bot. „Ach,“ zei de man, „ze wil koning worden.“ – „Ga maar terug, ze is het al,“ zei de bot.

Toen ging de man terug. En toen hij er kwam was het slot veel groter, met een grote toren en allerlei versiersels, en een schildwacht voor de deur en soldaten en pauken en trommels. En toen hij ‚t huis binnen ging, was alles van zuiver marmer en puur goud, en fluwelen dekens en gouden kwasten. Daar gingen de deuren van de zaal open en de vrouw zat op een gouden troon met diamanten en ze had een grote kroon op en ’n scepter van goud en aan beide zijden stonden een rij van kamerjuffers, de één een hoofd kleiner dan de vorige. Toen ging hij voor haar staan en zei: „Och vrouw, ben jij nou koning?“ – „Ja,“ zei de vrouw, „nou ben ik koning.“ Toen bleef hij zo staan en keek haar aan, en toen hij een hele poos gekeken had, zei hij: „Och vrouw wat staat dat prachtig, dat je nou koning bent. Nu moeten we ook niets meer wensen.“ – „Nee man,“ zei de vrouw en ze werd onrustig, „mij valt de tijd zo lang, ik kan het niet meer uithouden. Ga naar de bot, koning ben ik, nou moet ik ook keizer worden.“ – „Ach vrouw,“ zei de man, „waarom wil jij nu keizer worden?“ – „Man,“ zei ze, „ga naar de bot, ik wil keizer zijn.“ – „Ach vrouw,“ zei de man, „keizer kan hij je niet maken, ik mag dat niet aan de bot vragen, keizer is er maar één in het rijk, keizer kan de bot je niet maken, dat kan niet, dat kan hij niet.“ – „Wat?“ zei ze. „ik ben de koning en jij bent mijn man, wil je dadelijk gaan? Ga dadelijk, als hij mij koning kan maken, dan kan hij mij ook keizer maken; ik zal en ik wil keizer zijn: ga er heen.“ Toen moest hij wel gaan. Toen de man ging, werd hij erg bang, en onder ‚t gaan dacht hij bij zichzelf: „Dat gaat niet goed, dat gaat nooit goed, keizer dat is onbeschaamd, de bot zal ‚t eindelijk moe worden.“ Zodra hij aan zee kwam, werd de zee helemaal zwart en dik en begon van onderen te koken, dat er bellen kwamen, en er ging een wind over zo dat de zee kolkte, en de man huiverde. Hij ging staan en zei:

„Mannetje, mannetje Timpe Te,
botje, botje in de zee,
mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
ze wil niet zoals ik wil.“

„Nou, wat wil ze dan?“ zei de bot. „Och bot,“ zei hij, „mijn vrouw wil keizer worden.“ – „Ga maar heen,“ zei de bot, „ze is het al.“

Toen ging de man terug en toen hij weer bij ‚t slot kwam, wat ‚t hele slot van gepolijst marmer met albasten beelden en gouden versiersels. Voor de deur marcheerden soldaten en ze bliezen op trompetten en sloegen pauken en trommels; boven in huis wandelden baronnen heen en weer en graven en hertogen gingen als bedienden rond, ze openden voor hem deuren die van louter goud waren. En toen hij binnenkwam, zat z’n vrouw op een gouden troon, twee mijl hoog, en ze had een gouden kroon op van drie el hoog met briljanten en karbonkels bezet, in de ene hand de scepter en in de andere de rijksappel en links en recht drie rijen van trawanten, ieder iets kleiner dan die naast hem stond, van de allergrootste reus af die twee mijl hoog was, tot de allerkleinste dwerg toe, die was zo groot als mijn pink. En vóór haar allemaal vorsten en hertogen. Daar ging de man tussen staan en zei: „Vrouw – en ben je nou keizer?“ – „Ja,“ zei ze, „keizer ben ik.“ Daar ging hij staan en bleef haar goed aankijken, en toen hij een poos gekeken had zei hij: „Ach vrouw, wat ben je mooi, nu je keizer bent.“ – „Man,“ zei ze, „wat sta je daar? Ik ben nu keizer, maar nu wil ik ook paus worden, ga naar de bot.“ – „Ach vrouw,“ zei de man, „wat wou je nou? Paus kan je niet worden, paus is er maar één in de hele christenheid, dat kan hij je toch niet maken!“ – „Man,“ zei ze, „paus wil ik worden, ga dadelijk, ik moet vandaag nog paus worden.“ – „Nee vrouw,“ zei de man, „dat mag ik niet zeggen, dat gaat nooit goed, dat is te grof; paus kan de bot je niet maken.“ – „Man, zeur niet!“ zei de vrouw, „wie mij keizer kan maken, die kan mij ook paus maken. Ga dadelijk, ik ben de keizer en jij bent maar mijn man, wil je wel eens dadelijk gaan?“ Toen werd hij bang en ging er heen, en hij was eerst wat flauw, zo sidderend en bevend, en de knieën en de dijen waren hem zo wankel. En er ging zo ’n wind over ‚t land, en de wolken vlogen, toen de schemer kwam – de bladeren waaiden van de bomen, en ‚t water kolkte en bruiste, en ‚t sloeg tegen ‚t strand, en van verre zag hij de schepen moeilijk varen en dobberen op de golven, en dansen en springen.

Van de visser en zijn vrouw SprookjeBeeld: Paul Hey (1867 – 1952)

Toch was de hemel in ‚t midden nog een beetje blauw, maar in ‚t Zuiden trok het zo rossig op als echt zwaar weer. Toen ging hij ineengedoken staan in zijn angst en zei:

„Mannetje, mannetje Timpe Te,
botje, botje in de zee,
mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
ze wil niet zoals ik wil.“

„Wat wil ze dan nog?“ zei de bot. „Ach,“ zuchtte de man, „paus wil ze worden.“ – „Ga maar, ze is het al,“ zei de bot.

Toen ging hij weg, en toen hij terug kwam, was er een grote kerk, omgeven door paleizen. Hij drong zich door de menigte heen; van binnen was alles met duizend en nog eens duizenden lichten verlicht, en zijn vrouw was gekleed in zuiver goud, en ze zat op een nog veel hogere troon, en ze had drie grote gouden kronen op, en om haar heen waren er zoveel geestelijken en prelaten, en aan beide kanten stonden twee rijen van kaarsen, de grootste zo dik en zo groot als de allergrootste toren, tot aan het allerkleinste keukenlicht toe, en alle keizers en koningen lagen ervoor op hun knieën en kusten haar pantoffel. „Vrouw,“ zei de man en keek haar recht aan: „ben jij nu paus?“ – „Jawel,“ zei ze, „ik ben paus.“ Toen ging hij staan en keek haar recht aan, en het was of hij in de felle zon keek. En toen hij daar een poos naar gekeken had, zei hij: „Och vrouw, wat is dat mooi, datje nou paus bent!“ Ze zat in de hoogte, heel stijf, als een boom, en verroerde zich niet. Toen zei hij: „Vrouw, wees nu tevreden, nu je de paus bent, nu kan je toch niets meer worden.“ – „Daar zal ik nog eens over denken,“ zei de vrouw. En toen gingen ze samen naar bed, maar tevreden was ze toch niet, en de gierigheid hield haar wakker, ze dacht aldoor wat ze nu nog worden kon.

Van de visser en zijn vrouw Sprookje

De man sliep heel goed en vast, hij had die dag veel gelopen maar de vrouw kon maar niet inslapen en dacht steeds aan wat ze nog zou kunnen worden en ze gooide zich van de ene zij op de andere, en ze kon toch niets meer bedenken. Toen zou de zon weer opgaan en op ‚t ogenblik dat ze het morgenrood zag, richtte ze zich in bed overeind en keek in ‚t licht, en toen ze door het venster de zon zag opgaan, zei ze: „Wacht, kan ik niet ook de zon en de maan laten opgaan?“ – „Man,“ zei ze en ze stootte hem met haar ellebogen in zijn ribben, „wordt es wakker, en sta op en ga naar de bot: ik wil net worden als onze lieve Heer.“ De man sliep nog half, maar hij schrok toch zo, dat hij het bed uit viel. Hij meende dat hij het verkeerd had verstaan, en hij wreef z’n ogen uit en gaapte: „Och vrouw, wat zei je?“ – „Man,“ zei ze, „als ik zelf de zon en de maan niet kan laten opgaan en ik moet dat maar lijdelijk aanzien, dat de zon en de maan opgaan, dan kan ik ‚t niet uithouden en ik heb geen rustig ogenblik meer, dat ik ‚t zelf niet ben die ze laat opgaan.“ Toen zag ze hem zo verschrikkelijk aan, dat ‚t hem koud over de rug liep. „Ga dadelijk en zeg dat ik net wil worden als onze lieve Heer.“ – „Maar vrouw,“ zei de man en hij viel voor haar op de knieën, dat kan de bot immers niet! Keizer en paus heeft hij je kunnen maken, ik bid je, kom tot je zelf en blijf paus!“ Daar kreeg ze een aanval van woede, haar haren vlogen wild om haar hoofd, ze trok haar jak los, schopte hem en schreeuwde: „Ik kan ‚t niet uithouden en ik kan ‚t niet langer uithouden, versta je?“ en toen slipte hij in z’n broek en holde weg in angst. Buiten ging de storm en loeide, zodat hij nauwelijks op zijn voeten kon staan; huizen en bomen woeien om, de bergen sidderden, rotsblokken vielen in zee, en de hemel was helemaal pikzwart, en ‚t onweerde en bliksemde en de zee ging in hoge zwarte golven als bergen en als kerktorens, en ze hadden een witte kroon op van schuim. Daar schreeuwde hij en hij kon zijn eigen woorden niet eens verstaan:

„Mannetje, mannetje Timpe Te,
botje, botje in de zee,
mijn vrouwtje die heet Ilsebil,
ze wil niet zoals ik wil.“

„Nou, wat wil ze dan?“ zei de bot. „Ach,“ zei hij, „zij wil worden – net als onze lieve Heer.“ – „Ga maar terug, ze zit alweer in jullie oude potje.“

En daar zitten ze nog tot op deze dag.

Lees nog een kort sprookje (5 min)

LanguagesLearn languages. Double-tap on a word.Learn languages in context with Childstories.org and Deepl.com.

Achtergronden

Interpretaties

Tekstanalyse

Het sprookje „Van de visser en zijn vrouw“ van de Gebroeders Grimm draait om hebzucht en de gevolgen daarvan. De visser en zijn vrouw leven aanvankelijk in armoede en wonen in een pot aan zee. Nadat de visser een betoverde vis vangt en hem weer vrijlaat, moedigt zijn vrouw hem aan om wensen te doen bij de vis, zodat hun levensomstandigheden kunnen verbeteren.

Met elke wens die de vrouw doet, worden hun verlangens steeds groter en ambitieuzer. Wat begint met de wens voor een vissershut, groeit al snel uit tot het verlangen naar een kasteel, het koningschap, het keizerschap, en zelfs het pausdom. Uiteindelijk verlangt de vrouw om als God gelijk te zijn, wat de grens overschrijdt van wat de vis kan vervullen.

Het sprookje eindigt met de vrouw die teruggeworpen wordt naar haar oorspronkelijke staat van armoede, als les in bescheidenheid en tevredenheid. Dit verhaal is een duidelijke waarschuwing tegen ongebreidelde ambitie en de gevaren van niet tevreden zijn met wat men heeft. Het benadrukt ook de gevolgen van hebzucht op het persoonlijke geluk en hoe het alles kan vernietigen wat men al heeft bereikt.

Het sprookje van „De visser en zijn vrouw“ van de Gebroeders Grimm kan op verschillende manieren worden geïnterpreteerd, elk met zijn eigen moraal en boodschap.

Hier zijn enkele mogelijke interpretaties:

Hebzucht en Ontevredenheid: Een van de meest voor de hand liggende interpretaties van het sprookje is de waarschuwing tegen hebzucht en de never-ending quest for more. De vrouw van de visser, Ilsebil, is nooit tevreden met wat ze heeft. Zelfs als ze steeds machtigere en prestigieuzere posities verkrijgt, blijft ze verlangen naar meer, wat uiteindelijk leidt tot hun ondergang en terugkeer naar hun oorspronkelijke staat. Het verhaal illustreert hoe hebzucht en ontevredenheid kunnen leiden tot verlies van alles wat je hebt.

De Natuur van Macht: Het sprookje kan ook worden gezien als een commentaar op de aard van macht en hoe het mensen kan veranderen. In het verhaal krijgt de vrouw steeds meer macht, maar dit leidt niet tot geluk of bevrediging. Integendeel, het versterkt haar hebzucht en verhongering naar nog meer macht. Dit kan worden opgevat als een kritiek op de manier waarop macht corruptie en misbruik kan veroorzaken.

Tevredenheid: In het verlengde van het eerste punt benadrukt het sprookje het belang van tevredenheid en waardering voor wat men heeft. De visser lijkt in het begin tevreden te zijn met hun eenvoudige leven, maar wordt door zijn vrouw gedwongen om meer te verlangen. Dit roept de gedachte op dat echte voldoening en geluk vaak te vinden zijn in het waarderen van de eenvoud en de kleine dingen in het leven.

Balans in Relaties: Het verhaal kan ook worden gelezen als een waarschuwing voor het onevenwicht in relaties. De visser is passief en laat zijn vrouw de controle overnemen, wat leidt tot extreme verlangens en rampzalige gevolgen. Dit kan worden geïnterpreteerd als een pleidooi voor evenwicht en communicatie binnen relaties, waarbij beide partners hun mening uiten en samen beslissingen nemen.

De Consequenties van Wensen: Een andere interpretatie kan betrekking hebben op de gevolgen van ondoordachte wensen. Iedere keer dat de visser naar de bot gaat met een nieuwe wens van zijn vrouw, verandert hun situatie drastisch, en niet altijd in positieve zin. Dit benadrukt het idee dat men voorzichtig moet zijn met wat men wenst, omdat het onverwachte en soms negatieve gevolgen kan hebben.

Dit sprookje heeft, zoals veel sprookjes, een diepere betekenis die verder gaat dan het oppervlakkige verhaal. Door de verschillende interpretaties krijgen lezers de mogelijkheid om na te denken over grotere levensvragen en morele lessen.

Het sprookje „Van de visser en zijn vrouw“ van de Gebroeders Grimm biedt een rijke basis voor een linguïstische analyse.

Lexicale en Morfologische Analyse

Oude en Regionale Woordenschat: Het sprookje bevat woorden en constructies die tegenwoordig minder gangbaar of verouderd zijn, zoals „bot“ voor een platvis en uitdrukkingen zoals „wat had je eraan“.

Diminitieven: Woorden als „potje“, „vrouwtje“, en „mannetje“ worden veel gebruikt. Ze hebben een affectieve en verkleinende functie, karakteristiek voor Nederlandse sprookjes.

Herhalingen en Formules: De tekst bevat veel herhalingen en formules, zoals de zin „Mannetje, mannetje Timpe Te, botje, botje in de zee,“ wat een typisch kenmerk van mondeling overgeleverde verhalen is en helpt bij het onthouden en reciteren van het sprookje.

Syntactische Analyse

Eenvoudige Zinsstructuur: Veel zinnen zijn kort en direct, wat typisch is voor sprookjes en helpt bij het behoud van de luisteraandacht.

Directe Rede: Het gebruik van directe rede („Hoor jij es visser,“ zei-d-ie) draagt bij aan de levendigheid van het verhaal en geeft personages een eigen stem.

Pragmatische Analyse

Dialogen en Karakterontwikkeling: De gesprekken tussen de visser en zijn vrouw ontwikkelen hun karakters. De vrouw is ambitieus en onverzadigbaar, terwijl de visser meer passief en bescheiden is.

Indirect Aanwijzingen: De wensen die steeds ambitieuzer worden, leiden tot impliciete kritiek op hebzucht en de onverzadigbare menselijke verlangens.

Narratieve Structuur

Circulaire Verhaalstructuur: Het verhaal begint en eindigt met de visser en zijn vrouw in de pot, een veelvoorkomend element in sprookjes dat de balans tussen verlangen en realiteit benadrukt.

Oplopende Spanningsboog: De historische vooruitgang van wens naar wens bouwt de spanning op tot de climax, wanneer de vrouw goddelijke macht wil bezitten.

Thematische Analyse

Hebzucht en Ontevredenheid: Het centrale thema is de ontevredenheid met wat men heeft en de constante zoektocht naar meer, wat uiteindelijk tot de ondergang leidt.

Macht en Consequenties: De transitie van hut naar kasteel naar keizer illustreert een verhoogd verlangen naar macht, met de boodschap dat meer macht niet per se geluk brengt.

Cultural Context

Moraliteit: Het verhaal weerspiegelt ethische lessen die vaak voorkomen in Europese sprookjes, zoals bescheidenheid en de gevaren van hebzucht.

Symboliek van de Zee: De zee fungeert als symbool voor de natuur en haar krachten, die uiteindelijk de grenzen van menselijke wensen en macht bepalen.

De combinatie van deze elementen maakt „Van de visser en zijn vrouw“ niet alleen een boeiend narratief, maar ook een rijke tekst voor linguïstische en culturele analyse.


Informatie voor wetenschappelijke analyse

Kengeta
Waarde
AantalKHM 19
Aarne-Thompson-Uther-IndexATU Typ 555
VertalingenDE, EN, DA, ES, FR, PT, FI, HU, IT, JA, NL, PL, RO, RU, TR, VI, ZH
Leesbaarheidsindex door Björnsson25.8
Flesch-Reading-Ease Index79.8
Flesch–Kincaid Grade-Level6.6
Gunning Fog Index9.2
Coleman–Liau Index6.3
SMOG Index8.8
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex5.3
Aantal karakters14.867
Aantal letters10.975
Aantal zinnen162
Aantal woorden2.927
Gemiddeld aantal woorden per zin18,07
Woorden met meer dan 6 letters226
Percentage lange woorden7.7%
Totaal lettergrepen3.761
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord1,28
Woorden met drie lettergrepen154
Percentage woorden met drie lettergrepen5.3%
Vragen, opmerkingen of ervaringsverslagen?

Privacyverklaring.

De beste Sprookjes

Copyright © 2025 -   Over ons | Privacyverklaring |Alle rechten voorbehouden Aangedreven door childstories.org

Keine Internetverbindung


Sie sind nicht mit dem Internet verbunden. Bitte überprüfen Sie Ihre Netzwerkverbindung.


Versuchen Sie Folgendes:


  • 1. Prüfen Sie Ihr Netzwerkkabel, ihren Router oder Ihr Smartphone

  • 2. Aktivieren Sie ihre Mobile Daten -oder WLAN-Verbindung erneut

  • 3. Prüfen Sie das Signal an Ihrem Standort

  • 4. Führen Sie eine Netzwerkdiagnose durch