Leestijd voor kinderen: 17 min
Er was eens een rijk man. Zijn vrouw lag ziek; en toen zij haar einde voelde naderen, riep ze haar enig dochtertje bij zich en zei: „Lieve kind, blijf vroom en goed, dan zal de lieve God je altijd helpen en ik zal van de hemel op je neerzien en bij je zijn.“ Daarop sloot zij haar ogen en stierf. Het meisje ging elke dag naar ‚t graf van haar moeder en schreide daar en zij bleef vroom en goed. Toen ‚t winter werd, spreidde de sneeuw een blank dek op het graf en toen de voorjaarszon het er weer af had genomen, nam de man een tweede vrouw.
De vrouw had twee dochters mee ten huwelijk gebracht. Zij hadden mooie blanke gezichtjes, maar ze waren lelijk en zwart van hart. Een kwade tijd werd het voor ‚t arme stiefkind. „Moet die domme gans bij ons binnen zitten?“ zeiden ze, „weg met die keukenmeid.“ Ze namen haar mooie kleren weg, trokken haar een grauwe kiel aan en klompen. „Kijk eens naar die trotse prinses, ziet ze er niet fraai uit?“ riepen ze en lieten haar in de keuken alleen achter. Daar moest ze van de ochtend tot de avond zwaar werk doen, voor dag en dauw opstaan, water dragen, vuur aanmaken, koken en wassen. Bovendien trachtten de zusters haar alle denkbare verdriet te doen; ze bespotten haar, gooiden de erwten en de linzen in de as, die ze er dan weer uit moest vissen. Als ze ’s avonds moe gewerkt was, mocht ze niet naar bed, maar moest naast de haard in de as liggen. Daardoor was ze altijd stoffig en vuil; en zo noemde ze haar Assepoester.
Toen gebeurde het, dat de vader eens op reis moest, en hij vroeg de twee stiefdochters wat ze wilden, dat hij voor hen meebracht. „Mooie kleren,“ zei de eerste; „Parels en edelstenen,“ de tweede. „En jij Assepoester,“ zei hij, „wat wil jij hebben?“ – „Vader, als op uw terugreis een takje tegen uw hoed stoot, breng dat voor me mee.“ Hij kocht voor de beide stiefzusters mooie kleren, parels en edelstenen. Op de terugweg reed hij door een bos, daar zwiepte een tak van een hazelaar tegen zijn hoed en stootte die af; die tak brak hij af en nam hem mee. Bij zijn thuiskomst gaf hij de stiefdochters wat ze voor zichzelf hadden gewenst, en aan Assepoester gaf hij de hazeltak. Assepoester bedankte hem, ging naar haar moeders graf en plantte de tak daarop; ze schreide zo, dat haar tranen erop neerkwamen en de aarde vochtig maakten. Het takje sloeg daardoor aan en groeide en werd een mooie boom. Assepoester ging er elke dag driemaal heen, schreide en bad, en elke keer kwam er een wit vogeltje in de boom, en als ze iets wenste, dan gooide het vogeltje alles wat ze vroeg, naar beneden.
Nu gebeurde het eens, dat de koning een feest zou geven, dat drie dagen zou duren. Alle mooie meisjes van ‚t land werden uitgenodigd, want de prins moest een bruid zoeken. De twee stiefzusters hoorden, dat ze ook uitgenodigd werden, ze waren heel vrolijk en ze riepen Assepoester en zeiden: „Je moet ons haar doen, de schoenen poetsen en de gespen vastmaken, we gaan naar de bruiloft in ‚t paleis.“ Assepoester gehoorzaamde, maar ze moest schreien, omdat zij ook graag naar ‚t bal was gegaan en ze vroeg de stiefmoeder dit haar ook toe te staan. „Jij Assepoester,“ zei ze, „jij met al je stof en vuil, wou jij naar ‚t bal? Je hebt geen kleren, je hebt geen schoenen en jij wou dansen?“ Toen ze echter bleef vragen, zei ze eindelijk: „Nu heb ik een schotel linzen in de as geschud, als je die in twee uur hebt uitgezocht, mag jij naar ‚t bal.“ Het meisje ging door de achterdeur naar buiten en riep: „Lieve duifjes, tortelduifjes, alle vogeltjes onder de hemel, kom eens helpen!
de goede in het kopje
de slechte in je kropje!“
Daar kwamen door ‚t keukenraam twee witte duiven aanvliegen en dan de tortelduifjes, en eindelijk warrelden en dwarrelden daar alle vogeltjes uit de lucht en ze streken allemaal in de as neer.

En de duiven knikten met hun kopjes en begonnen pik, pik, pik, pik en toen begonnen de andere vogels ook pik, pik, pik, pik, en alle goede linzen kwamen in de grote schotel. Nauwelijks was een uur om, of ze vlogen allemaal weer weg. Nu bracht het meisje de schotel naar haar stiefmoeder, ze was blij en dacht dat ze nu wel naar ‚t feest zou mogen. Maar haar stiefmoeder zei: „Neen Assepoester, je hebt geen kleren en je kunt niet dansen; je wordt alleen maar uitgelachen.“ Toen ze weer ging schreien, zei ze: „Als je nu twee schotels vol linzen in één uur uit de as kunt halen, dan mag je mee.“ En ze dacht: „Dat kan toch niet meer.“ Ze schudde twee schotels vol linzen in de as, maar het meisje liep door de achterdeur en riep: „Lieve tamme duifjes, en tortelduifjes en alle vogels onder de hemel, kom me helpen uitzoeken,
de goede in het kopje,
de slechte in je kropje.“
Daar kwamen door het keukenraam twee witte duifjes naar binnen en daarna de tortelduifjes en eindelijk warrelden en dwarrelden alle vogeltjes naar binnen en streken neer in de as.

En de duifjes knikten met hun kopjes en begonnen van pik, pik, pik, pik, en toen begonnen de andere vogels ook van pik, pik, pik, pik, en alle goede linzen zochten ze uit en legden ze in twee grote schotels. En voor er een half uur om was, waren ze al weer klaar en vlogen naar buiten. Toen droeg het meisje de schotels naar haar stiefmoeder, ze was blij en dacht dat ze nu wel naar ‚t bal mocht. Maar zij sprak: „Het helpt je toch niets, je mag niet mee, want je hebt geen kleren en je kunt niet dansen en we zouden ons voor je schamen.“

Nu was er niemand meer thuis, en Assepoester ging naar haar moeders graf onder de hazelaar, en riep:
„Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!“
Toen gooide het witte vogeltje een gouden en zilveren baljurk naar beneden en met goud en zilver bestikte schoentjes. In allerijl maakte ze zich klaar, trok het gewaad aan en ging naar ‚t bal. De zusters evenwel en de stiefmoeder herkenden haar niet, en dachten dat ‚t een vreemde prinses was, zo mooi zag ze eruit in haar gouden gewaad. Aan Assepoester dachten ze helemaal niet, die zat toch thuis in ‚t stof en viste linzen uit de as. De zoon van de koning kwam haar tegemoet, nam haar bij de hand en danste met haar. Hij wilde ook met niemand anders dansen, hij liet zelfs haar hand niet los, en als er iemand anders kwam om haar een dans te vragen, zei de prins: „Zij danst met mij.“
Ze danste tot de avond. Toen wilde ze naar huis. Maar de prins zei: „Ik ga mee en zal u thuis brengen,“ want hij wilde zien, waar ‚t mooie meisje woonde. Maar ze ontglipte hem en sprong in de duiventil. Nu wachtte de prins, tot zijn vader kwam, en hij zei, dat ‚t onbekende meisje in de duiventil gesprongen was. De koning dacht: „Zou het Assepoester zijn?“ en men moest hem bijl en houweel brengen, zodat hij de duiventil kon omhakken, maar er zat niemand in. En toen de anderen thuis kwamen, lag Assepoester in haar vuile grauwe kiel in de as, en een olielichtje brandde op de schoorsteen. Want Assepoester was dadelijk achter uit de duiventil gesprongen en naar de hazelaar geslopen: daar had ze de mooie kleren uitgetrokken en op ‚t graf gelegd, en de vogel had alles meegenomen, en daarna was ze in haar werkkiel gaan slapen in de as.

De volgende dag begon ‚t feest opnieuw, en toen de ouders en de stiefzusters weer weg waren, ging Assepoester naar de hazelaar en riep:
„Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!“
Toen gooide het vogeltje een nog veel prachtiger gewaad naar beneden dan dat van de vorige dag. En toen ze hiermee op het bal kwam, was ieder verbijsterd door haar schoonheid. De prins had gewacht tot zij kwam, hij greep haar hand en danste alleen met haar. Toen er anderen kwamen en een dans vroegen, zei de prins: „Zij danst met mij.“ Toen het avond werd, wilde ze weg, en de prins liep haar na en wilde zien waar ze in huis ging, maar ze sprong weg in de tuin achter ‚t paleis. Daar stond een mooie grote boom met heerlijke peren, ze klom zo vlug als een eekhoorntje tussen de takken, en de prins kon niet zien waar ze was. Hij wachtte tot de koning kwam, en zei tegen hem: „Het vreemde meisje is me ontsnapt, en ik dacht dat ze in de perenboom klom.“ Zijn vader dacht: „Zou het Assepoester zijn?“ en liet een bijl halen en hakte de perenboom om, maar er zat niemand in. En toen de anderen thuis kwamen lag zij in de keuken als altijd, want ze was er aan de andere kant van de boom afgegleden, had haar mooie kleren aan ‚t vogeltje in de hazelaar gebracht en weer ‚t grauwe kieltje aangetrokken.

Toen de derde dag de ouders en de zusters weer naar ‚t feest waren, ging Assepoester weer naar haar moeders graf en zei tegen ‚t boompje:
„Boompje, schudt u heen en weer,
werp goud en zilver op mij neer!“
Nu wierp het vogeltje een prachtig glanzende dansjurk naar beneden, zo mooi als ze nog nooit gehad had, en de schoentjes waren helemaal van goud. Toen ze zo gekleed op het bal kwam, wist niemand z’n bewondering onder woorden te brengen. De prins danste alleen met haar en als iemand anders kwam, zei hij: „Zij danst met mij.“
’s Avonds wilde Assepoester weg, en de prins wilde haar naar huis begeleiden, maar ze ontglipte zo snel, dat hij haar niet meer zag. Maar de prins had een list gebruikt en de hele trap met pek laten bestrijken, en haar linkerschoen was bij ‚t wegvluchten op de trap blijven steken.

De prins nam de schoen; klein en sierlijk en van zuiver goud. De volgende morgen ging hij naar de koning en zei: „Niemand wordt mijn vrouw, dan wie dit schoentje past.“ De beide zusters waren al blij, want ze hadden mooie voeten. De oudste ging met de schoen naar binnen en wilde hem passen, en de moeder stond erbij. Ze kon er met haar grote teen niet in: toen gaf de moeder haar een mes en zei: „Snijd die teen af; als je koningin bent, hoef je toch niet meer te lopen.“ Het meisje sneed de teen af, dwong de voet in het schoentje, verbeet haar pijn en ging naar de prins. Toen nam hij haar als zijn bruid op ‚t paard en reed met haar weg. Maar ze moesten voorbij het graf, twee duifjes zaten in de hazelaar en riepen:
„Roekedekoe, roekedekoe,
er is bloed in de schoen,
deze schoen is veel te klein,
‚t zal de echte bruid niet zijn.“
Toen keek hij naar haar voet en zag dat ‚t bloed uit de schoen liep. Hij wendde zijn paard, bracht de onechte bruid weer naar huis en zei: „Dat was de goede niet, de andere zuster moest maar eens proberen.“ Deze ging naar binnen en de tenen pasten erin, maar de hiel was te groot. De moeder reikte haar een mes en zei: „Snijd een deel van de hiel weg; als je koningin bent, hoefje toch niet meer te lopen.“ Het meisje sneed een stuk van haar hiel af, perste de voet in de schoen, verbeet haar pijn en ging naar de prins. Hij nam haar als zijn bruid voorop ‚t paard en reed met haar weg.

Toen ze langs de hazelaar kwamen, zaten daar de twee duifjes in en riepen:
„Roekedekoe, roekedekoe,
er is bloed in de schoen,
deze schoen is veel te klein,
de echte bruid zal hier niet zijn.“
Hij keek naar haar voet en zag dat ‚t bloed uit haar schoen liep en haar witte kous vol bloed zat. Toen wendde hij zijn paard, en bracht de verkeerde bruid weer thuis. „Dit is ook de goede niet,“ zei hij, „is hier geen andere dochter?“ – „Nee,“ zei de man, „alleen is er van mijn overleden vrouw nog een klein stumperig Assepoestertje, dat kan ‚t onmogelijk zijn.“ De prins zei, dat ze haar hier moesten brengen, maar de moeder zei: „Welnee, die is veel te vuil, die kan niet komen.“ Hij wilde het echter toch, en Assepoester moest en zou geroepen worden. Toen ging ze eerst haar gezicht en haar handen wassen en toen ging ze naar de prins, boog en hij reikte haar de gouden schoen. Ze ging op een bankje zitten, deed de lompe klomp af en stak haar voet in ‚t schoentje en dat zat als gegoten. Ze stond op, keek de prins aan en zo herkende hij het mooie meisje, dat met hem had gedanst en hij riep: „Dat is de echte bruid!“

De stiefmoeder en de beide zusters verbleekten van boosheid, maar hij nam Assepoester op zijn paard en reed met haar weg. Toen ze de hazelaar voorbijreden, riepen de twee witte duifjes:
„Roekedekoe, roekedekoe,
Geen bloed in de schoen! Deze schoen is niet te klein,
dit moet wel de ware zijn!“
En toen ze dat gekoerd hadden, kwamen ze beiden aangevlogen en gingen bij Assepoester op de schouder zitten, de ene rechts, de andere links, en daar bleven ze zitten.

Toen de bruiloft gehouden werd, kwamen de twee stiefzusters, ze wilden meedelen in haar geluk. Toen de bruidsstoet naar de kerk ging, ging de oudste rechts en de jongste links van de bruid zitten; daar pikten de duiven van elk een oog uit. En toen ze weer uit de kerk kwamen, pikten de duiven ieder het andere oog uit. Zo werden ze voor hun lelijk gedrag en hun valsheid voor hun leven met blindheid gestraft!

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
Het verhaal van Assepoester, verteld door de gebroeders Grimm, is een voorbeeld van een klassiek sprookje dat diep geworteld is in cultuur en traditie. De elementen van het verhaal, zoals de wrede stiefzussen en de magische hulp die Assepoester ontvangt, zijn typisch voor veel volksverhalen die ons leren over moraliteit en rechtvaardigheid.
In deze versie, net als in veel andere, zijn de thema’s van onderdrukking en uiteindelijke triomf prominent aanwezig. Assepoester, ondanks haar moeilijke leven onder haar stiefmoeder en stiefzusters, blijft vroom en goed, wat uiteindelijk wordt beloond door magische krachten en haar uiteindelijke ontdekking door de prins. Dit verhaal weerspiegelt het idee dat innerlijke goedheid en pure intenties uiteindelijk zullen worden erkend en beloond, zelfs als de weg ernaartoe moeilijk is.
Belangrijke symbolen in dit verhaal zijn onder andere de hazelaarboom, die de verbinding met haar overleden moeder vertegenwoordigt en de magische transformatie mogelijk maakt, en de gouden schoen, die haar ware identiteit aan het licht brengt. Het verhaal sluit af met een schadelijke straf voor de stiefzusters, waarmee wordt aangegeven dat valsheid en wreedheid tot negatieve gevolgen leiden.
Door de magische elementen, zoals de pratende duiven en de wonderbaarlijke kleding, sluit het verhaal nauw aan bij de fantasierijke stijl van veel sprookjes. Dit soort verhalen nodigen lezers uit om na te denken over de manier waarop goedheid, eerlijkheid en rechtvaardigheid in de echte wereld herkend en gewaardeerd worden.
„Assepoester“ is een van de beroemdste sprookjes uit de verzameling van de Gebroeders Grimm en is door de jaren heen op verschillende manieren geïnterpreteerd en bewerkt. Het verhaal dat je hebt gepresenteerd volgt de kern van de versie zoals verteld door de Gebroeders Grimm. Hier zijn enkele van de verschillende interpretaties en elementen die vaak worden besproken in de context van dit verhaal:
Thematiek van Rechtvaardigheid: Een van de centrale thema’s is rechtvaardigheid. Assepoester wordt uiteindelijk beloond voor haar geduld, vriendelijkheid en vroomheid, terwijl haar stiefzusters worden gestraft voor hun wreedheid en jaloezie. Dit weerspiegelt een morele les die centraal staat in veel sprookjes: goed gedrag wordt beloond, kwaad gedrag wordt bestraft.
Nature vs. Nurture: Er is een interessante dynamiek tussen aangeboren goedheid en de rol van opvoeding. Assepoester behoudt haar innerlijke schoonheid en deugden ondanks de slechte behandeling door haar familie, terwijl haar stiefzusters ondanks hun materiële voorspoed en kansen een kwaadaardige natuur tentoonstellen.
Symboliek van de Schoen: De schoen kan zowel een symbool van identiteit als van vrouwelijke schoonheid en waarde zijn. Het past alleen Assepoester, wat suggereert dat niemand anders de rol of plek kan innemen die voor haar bestemd is.
Class Issues: Het contrast tussen Assepoesters leven als dienares en haar rol als prinses belicht sociale hiërarchieën en klassenvraagstukken. Haar transformatie tijdens het bal laat zien hoe oppervlakkig sociale status kan zijn.
Natuur als Helper: In de Grimm-versie helpt de natuur Assepoester; de hazelaar en de vogels spelen belangrijke rollen in het vervullen van haar wensen. Dit verschilt van andere versies waarin een fee de bovennatuurlijke helper is, en benadrukt een band met de natuurlijke wereld.
Misbruik en Overleving: Assepoester vertegenwoordigt het verhaal van overleven in een situatie van huiselijk misbruik. Haar uiteindelijke triomf kan worden gezien als een hoopgevende boodschap voor degenen die in vergelijkbare situaties verkeren.
Abstracte Morele Les: De versie van de Gebroeders Grimm is soms somberder dan andere versies, met een nadruk op rechtvaardigheid dat niet altijd zonder wreedheid is, zoals blijkt uit de bestraffing van de stiefzusters.
Deze interpretaties laten zien dat sprookjes veelüdige en rijke culturele verhalen zijn, die generaties lang opnieuw geïnterpreteerd en opnieuw verteld kunnen worden. De verschillende lagen in het verhaal van Assepoester geven het een blijvende kracht en aantrekkingskracht.
„Linguïstische analyse van het sprookje ‚Assepoester‘ van de Gebroeders Grimm“
Het sprookje „Assepoester“ van de Gebroeders Grimm is een rijke tekst die verschillende linguïstische elementen bevat die bijzonder zijn voor sprookjes uit de negentiende eeuw. Hieronder worden een aantal van deze linguïstische kenmerken besproken:
Archaïsch Taalgebruik: Het sprookje maakt gebruik van een taal die typerend is voor een oudere tijdsperiode. Termen als „vroom“, „grauwe kiel“, en „lieve duifjes“ zijn voorbeelden van ouderwetse taal die de tijdloosheid en de traditionele aard van sprookjes benadrukken.
Repetitie: Repetitie is een veelvoorkomend element in sprookjes en wordt gebruikt om de verhaallijn te versterken en te zorgen voor een ritmische cadans. In „Assepoester“ zien we herhalingen in zinnen zoals „de goede in het kopje, de slechte in je kropje“ en het driemaal herhaalde verzoek van Assepoester bij de hazelaar: „Boompje, schudt u heen en weer, werp goud en zilver op mij neer!“
Dialect en Spreekwoorden: Hoewel het sprookje voornamelijk is geschreven in standaard Nederlands, zijn er elementen die wijzen op de invloed van dialecten en spreekwoorden, die de tekst meer authentiek maken. De uitspraak van de duiven „Roekedekoe, roekedekoe“ geeft een geluid weer dat typisch wordt geassocieerd met duiven en doet denken aan orale verteltradities.
Symboliek: Linguïstisch gezien speelt symboliek een grote rol in het sprookje. Het gebruik van kleuren zoals „gouden“ en „zilveren“ verwijzen naar rijkdom en schoonheid, terwijl „grauwe kiel“ en „stof en vuil“ symbool staan voor Assepoesters onderdrukking en haar lage sociale status.
Directe Rede: Het gebruik van directe rede is prominent aanwezig in het verhaal. Het maakt de dialoog levendig en geeft inzicht in de personages. Voorbeelden zijn de gesprekken tussen Assepoester en haar stiefmoeder, alsook de instructies die de moeder aan haar dochters geeft.
Morfologie en Naamgeving: De naam „Assepoester“, die verwijst naar de as waarin ze vaak ligt, is een voorbeeld van morfologische naamgeving die betekenis geeft aan het karakter.
Structurele Herhaling: De opbouw van het verhaal kent een structurering in de vorm van een driedelige cyclus, iets wat in vele sprookjes voorkomt. Drie feesten, drie pogingen om naar het bal te gaan, en de uiteindelijke drie gebaren van erkenning van de prins zijn voorbeelden van deze structuur.
Algemeen vertegenwoordigt „Assepoester“ klassieke grondbeginselen van de Europese sprookjetraditie met zijn archetypische personages en duidelijke moraal. Linguïstisch gezien biedt het een venster naar de cultuur, taal en storytelling technieken van de tijd waarin het tot stand kwam.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 21 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 510A |
Vertalingen | DE, EN, EL, DA, ES, FR, PT, FI, HU, IT, JA, NL, PL, RO, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 33.5 |
Flesch-Reading-Ease Index | 69.4 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 8.7 |
Gunning Fog Index | 10.8 |
Coleman–Liau Index | 8.8 |
SMOG Index | 10.3 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 8.5 |
Aantal karakters | 12.619 |
Aantal letters | 9.781 |
Aantal zinnen | 114 |
Aantal woorden | 2.345 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 20,57 |
Woorden met meer dan 6 letters | 304 |
Percentage lange woorden | 13% |
Totaal lettergrepen | 3.230 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,38 |
Woorden met drie lettergrepen | 171 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 7.3% |