Leestijd voor kinderen: 11 min
Een rijke boer stond eens op zijn land en keek over zijn akker en velden; het koren schoot flink op, de vruchtbomen hingen vol. Het koren van ‚t vorig jaar lag nog in zulke grote hopen op de graanzolder, dat de balken het nauwelijks konden dragen. Daarna ging hij naar de stallen: daar stonden de vetgemeste ossen, de zware koeien en de glanzende paarden. Tenslotte ging hij naar zijn huis terug en liet zijn ogen gaan over de ijzeren kast, waar zijn geld lag. Toen hij daar zo stond en zijn rijkdom overzag, werd er opeens heftig geklopt. Het was geen klop op de kamerdeur, maar een klop op de deur van zijn hart. Het ging open, en hij hoorde een stem spreken: „Hebt u uw familie daarmee goed gedaan? Hebt u de nood van de armen gezien? Hebt u met hongerigen uw brood gedeeld? Was het genoeg wat u bezat, of verlangde u steeds meer?“ En het hart wist het antwoord dadelijk: „Hard en onverbiddelijk ben ik geweest, en ik heb mijn familie nooit iets goeds gegeven. Kwam er een arme, dan wendde ik mijn ogen af. Om God heb ik mij niet bekommerd; ik heb alleen gedacht aan de vermeerdering van mijn rijkdom. Als alles van mij was geweest wat de hemel overdekt, dan had ik nog niet genoeg gehad.“ Toen hij dit antwoord hoorde, schrok hij hevig; zijn knieën knikten, en hij moest gaan zitten. Nogmaals klonk er een klop op de deur, maar nu was het de kamerdeur. Het was zijn buurman, een arme man, die een heel stelletje kinderen had, die hij niet meer te eten kon geven. „Ik weet wel,“ had de arme man gedacht, „buurman is rijk: maar hard is hij ook; het zal wel niet helpen, maar mijn kinderen huilen van honger, en ik zal het wagen.“ En hij zei tegen de rijke buur: „Ik weet dat u niet makkelijk iets weggeeft, maar ik sta hier als een man wie het water tot de mond komt; mijn kinderen hebben honger: leen me vier vaatjes graan.“ De rijke keek hem lang aan, daar begon de eerste zonnestraal van zachtheid een druppel van het ijs van de hebzucht af te smelten. „Vier vaatjes zal ik je niet lenen,“ antwoordde hij, „maar ik zal ze geven, maar onder één voorwaarde.“ – „Wat moet ik doen?“ zei de arme. „Als ik gestorven ben, waak dan drie nachten op mijn graf.“ De boer vond het een onplezierige opdracht; maar in zijn nood stemde hij overal in toe; dus beloofde hij het en nam het koren mee naar huis.
Het was of de rijke geweten had wat er gebeuren zou; na drie dagen viel hij opeens dood neer. Men wist niet precies hoe het gebeurd was, maar er was niemand die om hem treurde. Toen hij begraven was, schoot de arme buurman te binnen wat hij had beloofd; hij was er graag van ontslagen geweest, maar hij dacht: „Hij is toch mild tegen je geweest, je hebt door zijn koren je hongerige kinderen te eten kunnen geven, en ook al zou dat niet zo zijn, je hebt het nu eenmaal beloofd, nu moet je het ook doen.“ Bij ‚t vallen van de avond ging hij naar het kerkhof, en ging op de grafheuvel zitten. Alles was stil, en de maan scheen boven de grafheuvel, en dikwijls vloog er een uil voorbij en liet een klagelijk geschreeuw horen. Toen de zon opging, ging de arme man ongedeerd naar huis terug en de tweede nacht ging ook rustig voorbij. De avond van de derde dag werd hij bijzonder angstig, het leek hem of er nog iets gebeuren ging. Toen hij naar buiten kwam, zag hij bij de muur om het kerkhof een man staan, die hij nog nooit had gezien. Hij was niet jong meer, had een gegroefd gezicht, en z’n ogen keken scherp en vurig. Hij was helemaal in een oude mantel gehuld, en verder zag je alleen grote rijlaarzen. „Wat zoek je hier?“ zo sprak de boer hem aan, „griezel je niet op dat eenzame kerkhof?“
„Ik zoek niets,“ antwoordde hij, „maar ik ben ook nergens bang voor. Ik ben net als die jongen die wegging om het griezelen te leren, en daar vergeefs naar verlangde, maar die trouwde met een prinses en nog rijk werd bovendien, maar ik ben altijd arm gebleven. Ik ben alleen maar een afgedankte soldaat, en ik wil hier de nacht doorbrengen, want verder heb ik geen onderdak.“ – „Als je niet bang bent,“ zei de boer, „blijf dan bij me, en help me, die grafheuvel te bewaken.“ – „De wacht houden is echt werk voor soldaten!“ antwoordde hij, „wat ons hier overkomt, of het nou goed of slecht is, dat zullen we samen dragen.“ De boer nam zijn aanbod aan, en ze gingen samen op de grafheuvel zitten.
Alles bleef stil tot middernacht. Toen klonk er ineens een snerpend gefluit door de lucht, en de twee wachters zagen de Boze, die in levenden lijve voor hen stond. „Weg, jullie schavuiten!“ riep hij, „die daar in ‚t graf ligt is voor mij; ik kom hem halen, en als jullie niet weggaan, dan draai ik jullie je nek om!“ – „Mooie meneer met de rode pluim,“ zei de soldaat, „je bent mijn kapitein niet, ik hoefje niet te gehoorzamen, en bang zijn heb ik niet geleerd. Ga maar verder; wij blijven intussen hier zitten.“ De duivel dacht: „Met goud kun je die twee schavuiten het beste vangen,“ en hij zong een toontje lager en vroeg heel vertrouwelijk, of ze geen zak met goud wilden hebben en daarmee naar huis gaan. „Daar valt over te praten,“ zei de soldaat. „Maar met één zak vol goud zijn we niet gediend; als je zoveel goud wilt geven als er in één van mijn kaplaarzen gaat, dan zullen we het veld ruimen en wegtrekken.“ – „Zoveel heb ik niet bij me,“ zei de duivel, „maar in de dichtstbijzijnde stad woont een wisselaar; dat is een goeie vrind van me, die schiet me zeker wel voor.“ Toen de duivel verdwenen was, trok de soldaat zijn linkerschoen uit en sprak: „Die kolenbrander zullen we eens een poets bakken: geef me je mes eens, vader.“ Hij sneed van de laars de zool af, en zette hem naast de grafheuvel in het hoge gras aan de rand van een begroeide kloof. „Nu is het best,“ zei hij, „nu kan die schoorsteenveger komen.“
Nu gingen ze allebei zitten wachten, en het duurde niet lang, of de duivel kwam, een zakje goud in zijn hand. „Schud het er maar in leeg,“ zei de soldaat en hief de laars een eindje omhoog: „maar het zal niet genoeg zijn.“ De zwarte leegde het zakje, het goud viel er door heen en de laars bleef leeg. „Domme duivel!“ riep de soldaat, „zo gaat het immers niet: heb ik dat niet dadelijk gezegd! Ga maar weer terug en haal meer.“ De duivel schudde het hoofd, hij ging weg en kwam na een uurtje met een veel grotere zak onder z’n arm. „Gooi het er maar in!“ riep de soldaat, „maar of de laars vol wordt, dat betwijfel ik.“

Het goud rinkelde toen het viel, maar de schoen bleef leeg. De duivel keek er met zijn gloeiende ogen zelf in en overtuigde zich dat het waar was. „Je hebt schandelijk zware dijen,“ riep hij en trok z’n mond in. „Dacht je dan,“ voegde de soldaat hem toe, „dat ik een paardepoot had? Zoals jij? Sinds wanneer kijken ze bij jou op een dukaat? Maak dat je meer goud brengt, want anders gebeurt er niets van de hele afspraak.“ Weer trok de Boze weg. Maar nu bleef hij langer weg, en toen hij eindelijk weer verscheen, steunde hij onder de last van een zware zak, die op z’n schouder lag. Die schudde hij leeg in de laars, maar hij werd niet voller dan eerst. Nu werd hij woedend; hij wou de soldaat de laars uit de hand rukken, maar op dat ogenblik scheen de eerste straal van de opkomende zon aan de hemel, de boze geest vluchtte met een hevige schreeuw. De arme ziel was gered. Nu wilde de boer het goud verdelen, maar de soldaat sprak: „Geef mijn deel maar aan de armen. Dan kom ik bij jou wonen, en met de rest zullen wij samen wel in rust en vrede leven, zolang het God behaagt.“

Achtergronden
Interpretaties
Tekstanalyse
„De grafheuvel“ is een sprookje van de gebroeders Grimm dat rijk is aan morele en ethische thema’s. De vertelling begint met een rijke boer die zichzelf overschouwt en zijn overvloed en rijkdom bewondert: zijn graan, zijn vee en zijn geld. Echter, hij wordt geconfronteerd met een stem vanuit zijn geweten die hem vraagt of hij ooit goed heeft gedaan aan zijn familie of de armen, en of hij ooit zijn overvloed heeft gedeeld. De boer beseft dat hij hard en onverbiddelijk is geweest en dat hij nooit genoeg heeft gehad, ondanks zijn rijkdom.
Wanneer een arme buurman om hulp vraagt, wijst de boer hem niet gelijk af, maar biedt hij vier vaatjes graan aan, op voorwaarde dat de buurman drie nachten op zijn graf zal waken. Later sterft de boer onverwachts. Zijn buurman, die door de man geredde was van de honger dankzij het geleende graan, besluit zijn belofte na te komen. Tijdens zijn nachtwake ontmoet hij een oude soldaat die hem gezelschap houdt. Samen trotseren ze de duivel die de ziel van de boer komt opeisen. De soldaat, met een list en een uitgesneden laars, weet de duivel te slim af te zijn door hem goud te laten brengen dat nooit de laars vult, omdat er geen zool in zit. Uiteindelijk vlucht de duivel bij zonsopgang, en de ziel van de boer is gered.
Aan het einde besluit de soldaat dat zijn deel van het gouden geld naar de armen moet gaan. Hij biedt ook aan om bij de arme buurman te komen wonen, zodat ze samen in rust en vrede kunnen leven met de rest van het goud. Het sprookje belicht de thema’s van hebzucht, spijt, verlossing, en de kracht van beloften. Het herinnert ons eraan dat overvloed en rijkdom zinloos zijn zonder delen en compassie, en dat echte voldoening en innerlijke vrede voortkomen uit daden van altruïsme en vriendschap.
„De grafheuvel“ is een sprookje van de Gebroeders Grimm dat verschillende thema’s en morele lessen behandelt. Het verhaal draait om een rijke boer die geconfronteerd wordt met zijn hebzucht en gebrek aan naastenliefde.
Hij bezit alles wat een mens zich kan wensen: vruchtbare velden, overvloedige oogsten, goed gevoede dieren en een kast vol geld. Toch wordt zijn innerlijke rust verstoord door een innerlijke stem die hem vraagt naar zijn goedheid jegens zijn familie en de noodlijdenden.
Hier zijn enkele verschillende interpretaties van het sprookje:
Rijkdom en Hebzucht: Het verhaal illustreert de destructieve aard van hebzucht. De boer heeft meer dan genoeg, maar zijn verlangen naar meer laat geen ruimte voor medemenselijkheid. Zijn uiteindelijke bewustwording en bereidheid om te geven, zelfs onder bijzondere omstandigheden, wijst op de mogelijkheid van verlossing en verandering.
Moraliteit en Verantwoordelijkheid: De rijke boer wordt gedwongen zijn leven en keuzes onder ogen te zien. Het verhaal suggereert dat echte rijkdom niet alleen materieel is, maar ook spiritueel en moreel. Door zijn belofte aan zijn arme buurman in te lossen, vindt de boer een zekere mate van verlossing.
Verzoening met de Dood: De symboliek van de klop op de deur van het hart en de eis van de dode ziel dat de arme buurman zijn graf bewaakt, kan worden gezien als een metafoor voor het onder ogen komen en accepteren van de dood. Het sprookje verkent de onvermijdelijkheid van de dood en hoe onze daden ons kunnen beïnvloeden in het hiernamaals.
De Duivel als Verleider: De duivel in het verhaal vertegenwoordigt de eeuwige verleiding van rijkdom en de uiterste consequentie van hebzucht. Toch wordt hij verslagen door de slimheid en samenwerking van de arme man en de soldaat, wat erop wijst dat list en gezamenlijke inspanning de invloed van het kwaad kunnen overwinnen.
Deugdzaamheid van de Arme: Het contrast tussen de rijke boer en de arme buurman benadrukt het thema van deugdzaamheid versus hebzucht. Ondanks zijn eigen armoede, toont de buurman integriteit en moed door zijn belofte na te komen om het graf te bewaken. Zijn acties belonen hem uiteindelijk doordat hij financieel geholpen wordt door het goud dat de duivel brengt.
Door deze elementen brengt „De grafheuvel“ traditionele morele lessen over goedheid, hebzucht en de kracht van vergiffenis en verandering. Het verhaal suggereert dat ongeacht sociale status, ware rijkdom gevonden kan worden in goede daden en een eerlijk hart.
De linguïstische analyse van het sprookje „De grafheuvel“ van de Gebroeders Grimm biedt verschillende interessante aspecten om te onderzoeken. We kunnen kijken naar de taal, structuur, en stijlelementen die kenmerkend zijn voor dit sprookje.
Ouderwetse woorden en uitdrukkingen: Het sprookje bevat ouderwetse woorden en uitdrukkingen die typerend zijn voor de tijd waarin de verhalen van de Gebroeders Grimm werden opgeschreven. Woorden als „dij“, „schenen“, en „schorken“ zijn minder gebruikelijk in hedendaags Nederlands.
Directe Rede: Het sprookje maakt uitgebreid gebruik van directe rede, waardoor de dialoog tussen de personages levendig en direct overkomt. Dit trekt de lezer in de interactie tussen de personages en verhoogt de betrokkenheid.
Opbouw in Drie Delen: Het verhaal volgt de klassieke driedelige structuur die kenmerkend is voor sprookjes: introductie van de situatie en probleem, de kern waarin de test of uitdaging plaatsvindt, en de resolutie waarin de lessen worden geleerd.
Herhaling: Herhaling van situaties, zoals de pogingen van de duivel om het graf te bemachtigen en de herhaalde gesprekken over goud, geeft het verhaal een ritmische kwaliteit die vaak voorkomt in sprookjes.
Hebzucht en Redding: Een centraal thema is de strijd tussen hebzucht en medemenselijkheid. De rijke man wordt geconfronteerd met zijn geweten vóór zijn dood, en zijn verandering leidt tot de uiteindelijke redding van zijn ziel.
Armoede en Rijkdom: De tegenstelling tussen de rijke boer en de arme buurman benadrukt sociale thema’s die nog steeds relevant zijn, zoals de verplichting om te delen met degenen die minder hebben.
Personificatie: Emotie en geweten worden gepersonifieerd, met het hart als figuratieve deur naar het morele kompas van de rijke man. Dit maakt abstracte begrippen concreter en meer relatable voor het publiek.
Symboliek: De grafheuvel fungeert als een symbool voor overgang en de latente gevolgen van iemands leven voor het hiernamaals.
Het sprookje draagt een duidelijke morele boodschap uit: hebzuchtige daden hebben consequenties en redding ligt in het vrijgevig en medemenselijk handelen. De soldaat biedt ook een voorbeeld door het verworven goud aan de armen te geven in plaats van het voor zichzelf te houden.
Al met al is „De grafheuvel“ een sprookje dat rijk is aan taal en symboliek, opgebouwd rond universele thema’s van goed en kwaad, rijkdom en armoede, en de mogelijkheden van verlossing. De stijl en structuur zijn klassiek voor de Grimm-sprookjes, waarbij morele lessen worden gecombineerd met vermakelijke verhalen.
Informatie voor wetenschappelijke analyse
Kengeta | Waarde |
---|---|
Aantal | KHM 195 |
Aarne-Thompson-Uther-Index | ATU Typ 815 |
Vertalingen | DE, EN, ES, FR, PT, IT, JA, NL, PL, RU, TR, VI, ZH |
Leesbaarheidsindex door Björnsson | 30.1 |
Flesch-Reading-Ease Index | 73.5 |
Flesch–Kincaid Grade-Level | 7.3 |
Gunning Fog Index | 9.6 |
Coleman–Liau Index | 8.4 |
SMOG Index | 9.4 |
Geautomatiseerde leesbaarheidsindex | 6.6 |
Aantal karakters | 7.425 |
Aantal letters | 5.713 |
Aantal zinnen | 80 |
Aantal woorden | 1.392 |
Gemiddeld aantal woorden per zin | 17,40 |
Woorden met meer dan 6 letters | 177 |
Percentage lange woorden | 12.7% |
Totaal lettergrepen | 1.903 |
Gemiddeld aantal lettergrepen per woord | 1,37 |
Woorden met drie lettergrepen | 92 |
Percentage woorden met drie lettergrepen | 6.6% |